ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4020

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1025/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • H. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak en geschil over WOZ-beschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 13 februari 2004, staat de waarde van een onroerende zaak centraal. De belanghebbende, eigenaar van een woonboerderij aan de a-straat 6 te Z, is in beroep gegaan tegen de door het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Borger-Odoorn vastgestelde waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999, die op ƒ 605.000,-- (€ 274.537,--) was vastgesteld. Na bezwaar van de belanghebbende heeft het hoofd deze waarde gehandhaafd, maar later ambtshalve verlaagd tot ƒ 437.000,-- (€ 198.301,--). De belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde tussen ƒ 350.000,-- en ƒ 370.000,-- zou moeten liggen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 15 december 2003, waarbij de belanghebbende en taxateurs aanwezig waren. Het Gerechtshof oordeelde dat het hoofd, op basis van een goed onderbouwd taxatierapport, in zijn bewijslast was geslaagd. Dit rapport was opgesteld door een WOZ-gecertificeerd taxateur en maakte gebruik van vergelijkingsmethoden met referentiewoningen. Het hof concludeerde dat de waarde die het hoofd had vastgesteld, niet hoger was dan de waarde in het economische verkeer per de peildatum.

Het Gerechtshof ging voorbij aan de door de belanghebbende aangedragen vergelijkingspercelen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een verlaging van de ambtshalve vastgestelde waarde rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en handhaafde de waarde van de onroerende zaak zoals deze ambtshalve was verminderd. Tevens werd het hoofd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1025/02 13 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Borger-Odoorn (: het hoofd) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Ingevolge de Wet heeft het hoofd de waarde met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 6 te Z bij beschikking vastgesteld op een bedrag van ƒ 605.000,--
(€ 274.537,--).
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft het hoofd voormelde waarde bij de bestreden uitspraak van 8 maart 2002 gehandhaafd.
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 18 april 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.4. Het hoofd heeft op 18 juni 2002 bij het gerechtshof een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 december 2003, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende alsmede namens het hoofd de heren A en B (taxateur).
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Bij beschikking van 5 maart 2001 is door het hoofd ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 6 te Z (: de onroerende zaak) de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaak betreft een in 1886 gebouwde woonboerderij en heeft een kaveloppervlakte van
686 m².
2.2. De door het hoofd aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 ƒ 605.000,--
(€ 274.537,--). Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd. Vervolgens heeft het hoofd deze waarde ambtshalve verminderd tot een waarde van ƒ 437.000,--
(€ 198.301,--).
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2. De belanghebbende is van mening dat het hoofd de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hij bepleit een waarde tussen ƒ 350.000,-- en ƒ 370.000,--.
3.3. Het hoofd houdt vast aan de door hem ambtshalve verminderde waarde ad ƒ 437.000,--.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
4.3. Op het hoofd rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de door hem (ambtshalve) vastgestelde waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de Wet - niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst het hoofd onder meer naar het in juni 2002 door C, beëdigd en WOZ-gecertificeerd taxateur in onroerende zaken, verbonden aan D B.V. te L, opgemaakte taxatierapport.
4.4. Naar het oordeel van het gerechtshof is het hoofd, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Blijkens het onderwerpelijke taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de onder punt 3.2 bedoelde vergelijkingsmethode. De daarbij opgevoerde vergelijkingspercelen vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 1999. Nu de onroerende zaak - naar op pagina 3 van het verweerschrift onweersproken staat aangegeven - in de bezwaarfase door een taxateur inpandig is opgenomen, acht het gerechtshof aannemelijk dat de (interne) onderhoudstoestand bij de taxatie genoegzaam in aanmerking is genomen. Een beoordeling van de juistheid van het (door het hoofd eerder in deze procedure gehanteerde) vergelijkingsperceel gelegen aan de a-straat 25 te M acht het gerechtshof thans niet meer van belang, omdat het hoofd de vastgestelde waarde reeds aan de hand van de in de beroepsfase opgevoerde vergelijkingspercelen aannemelijk heeft gemaakt. Het gerechtshof merkt hierbij op dat het het hoofd vrij stond om in ieder fase van dit geding nieuwe vergelijkingspercelen aan te dragen.
4.5. Het gerechtshof gaat voorbij aan het door de belanghebbende aangedragen vergelijkingsperceel gelegen aan de b-straat 4 te Z, omdat zijdens het hoofd in het verweerschrift als ter zitting niet, althans onvoldoende, weersproken is verklaard dat genoemd perceel ten tijde van de verkoop geheel onverbouwd was en de staat van onderhoud derhalve afweek van belanghebbendes onroerende zaak.
4.6. De omstandigheid dat de taxaties in de verschillende fasen van deze procedure zijn uitgevoerd door deskundige taxateurs van hetzelfde taxatiebureau, is naar het oordeel van het gerechtshof geen beletsel om van de juistheid van die taxaties uit te gaan. De belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot een andersluidend oordeel.
4.7. Het gerechtshof ziet geen reden gevolgen te verbinden aan de - door de gemachtigden van het hoofd ter zitting erkende - onzorgvuldige behandeling van belanghebbendes bezwaarschrift, nu de belanghebbende inmiddels reeds door het hoofd is gehoord en naar aanleiding daarvan de waarde van de onroerende zaak ambtshalve door het hoofd is verminderd.
4.8. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de (ambtshalve) vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het gerechtshof de bestreden uitspraak zal vernietigen en de waarde - zoals het hoofd deze ambtshalve heeft verminderd - zal handhaven.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het gerechtshof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het hoofd te veroordelen tot een tegemoetkoming in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het gerechtshof bepaalt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 10,-- ter zake van reis- en verblijfkosten. Deze kosten dienen te worden gedragen door de gemeente Borger-Odoorn.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
handhaaft de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 6 te Z zoals deze ambtshalve is verminderd tot een waarde van ƒ 437.000,-- (€ 198.301,--).
gelast dat het hoofd het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt het hoofd de kosten aan de belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op € 10,-- en
wijst de gemeente Borger-Odoorn aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Aldus vastgesteld op 13 februari 2004 door mr. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.
Op 18 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.