ECLI:NL:GHLEE:2004:AO4019

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1038/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • M. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaken en WOZ-beschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 13 februari 2004, gaat het om een geschil over de waarde van onroerende zaken per 1 januari 1999. De heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak aan de a-weg te Z vastgesteld op ƒ 149.000,-- (€ 67.613,--) en een andere aan de b-straat te Z op ƒ 141.000,-- (€ 63.983,--). Na bezwaar van de belanghebbende werd de waarde van de onroerende zaak aan de b-straat verlaagd tot ƒ 119.000,-- (€ 54.000,--) en die aan de a-weg tot ƒ 111.000,-- (€ 50.370,--). De belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij stelde dat de waarden te hoog waren vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2003 in Assen, was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De heffingsambtenaar voerde aan dat de waarden in overeenstemming waren met de agrarische fotowijzer, maar het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd om de vastgestelde waarden te onderbouwen. Het hof merkte op dat de fotowijzer niet de juiste gegevens bevatte en dat er geen schriftelijke rapportage van de taxateur was overgelegd.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de heffingsambtenaar niet geslaagd was in de op hem rustende bewijslast en stelde de waarden van de onroerende zaken vast op € 27.500,-- (ƒ 60.602,--). Het hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en gelastte de heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd op 18 februari 2004 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1038/02 13 februari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak de heffingsambtenaar van de gemeente De Wolden (: de heffingsambtenaar) gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van haar genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Ingevolge de Wet heeft de heffingsambtenaar bij beschikking de waarde met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de a-weg te Z vastgesteld op een bedrag van ƒ 149.000,-- (€ 67.613,--). Bij diezelfde beschikking heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak gelegen aan b-straat te Z bepaald op een bedrag van ƒ 141.000,--
(€ 63.983,--).
1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 14 maart 2002, verzonden op 15 maart 2002, voormelde waarde betreffende de onroerende zaak gelegen aan de b-weg te Z verminderd tot een waarde van ƒ 119.000,-- (€ 54.000,--) en voormelde waarde betreffende de onroerende zaak gelegen aan Hees te Ruinen verminderd tot een waarde van ƒ 111.000,-- (€ 50.370,--).
1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 19 april 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.4. De heffingsambtenaar heeft op 12 november 2002 een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 december 2003, gehouden te Assen, alwaar namens de heffingsambtenaar aanwezig waren de heren A en B. Namens de belanghebbende, namens wie het gerechtshof vóór de zitting een ontvangstbevestiging met handtekening betreffende de aan haar (aangetekend) gezonden uitnodiging voor de zitting retour heeft ontvangen, is niemand ter zitting verschenen. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar een door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Bij beschikking van 28 februari 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaken gelegen aan de a-weg te Z en b-straat te Z (: de onroerende zaken) de waarden van elk van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaken betreffen mestsilo's en hebben ieder een inhoud van 1978 m³.
2.2. De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak gelegen aan de a-weg te Z toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 ƒ 149.000,-- (€ 67.613,--). Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde verminderd tot een waarde van ƒ 119.000,-- (€ 54.000,--). De voor de onroerende zaak gelegen aan b-straat te Z door de heffingsambtenaar bepaalde waarde bedraagt per genoemde waardepeildatum ƒ 141.000,--
(€ 63.983,--) en is bij de bestreden uitspraak verminderd tot een waarde van ƒ 111.000,-- (€ 50.370,--).
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2. De belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Zij is van mening dat de waarden van de mestsilo's tussen de € 9,-- en € 14,-- per kubieke meter (inclusief ondergrond) bedragen.
3.3. De heffingsambtenaar houdt vast aan de bij de bestreden uitspraak vastgestelde waarden.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2. Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de Wet - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarden is namens de heffingsambtenaar ter zitting verwezen naar in een agrarische fotowijzer opgenomen normbedragen ten aanzien van de taxatie van mestsilo's. Voorts heeft de heffingsambtenaar bij zijn verweerschrift foto's van de onroerende zaken gevoegd.
4.3. Het gerechtshof kan uit de door de heffingsambtenaar aangehaalde agrarische fotowijzer niet opmaken dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde prijs per kubieke meter - naar de heffingsambtenaar ter zitting heeft gesteld - beneden de landelijke normen ligt, omdat in die fotowijzer slechts waarderanges per vierkante meter staan weergegeven. Aan de betreffende fotowijzer kent het gerechtshof derhalve geen gewicht toe. Verder heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het gerechtshof onvoldoende gegevens aangedragen die tot een bevestiging van de vastgestelde waarden zouden kunnen leiden. Weliswaar heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift verklaard dat een taxateur van C B.V. de onroerende zaken in de bezwaarfase heeft opgenomen, doch een op schrift gestelde rapportage van de bevindingen van deze taxateur heeft hij niet in het geding gebracht. Het gerechtshof acht de heffingsambtenaar dan ook niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
1.1. Rekening houdend met de bij belanghebbendes beroepschrift gevoegde koopakten stelt het gerechtshof de waarden van elk van de onroerende zaken in goede justitie vast op een bedrag van € 27.500,-- (ƒ 60.602,--). Hogere waarden heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft de heffingsambtenaar feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat aan de mestsilo gelegen aan de a-weg een hogere waarde dient te worden toegekend dan aan de mestsilo gelegen aan b-straat. Het gerechtshof merkt nog op dat hoewel - naar de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift heeft gesteld - de overdrachten in de door de belanghebbende aangedragen koopakten slechts de gedeeltelijke eigendom van de mestsilo's betreffen, de heffingsambtenaar niet heeft gesteld dat de in de koopakten genoemde koopprijzen - in verhouding - lager zijn dan de prijzen die worden gehanteerd bij de overdracht van de volledige eigendom van mestsilo's.
1.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep doel treft. Het gerechtshof zal beslissen als na te melden.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling
in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht, omdat het gerechtshof van dergelijke kosten niet is gebleken.
6. De beslissing
Het gerechtshof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
stelt de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-weg te Z vast op een bedrag van ƒ 60.602,-- (€ 27.500,--);
stelt de waarde van de onroerende zaak gelegen aan b-straat te Z vast op een bedrag van ƒ 60.602,-- (€ 27.500,--);
gelast dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 218,-- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld op 13 februari 2004 door mr. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.
Op 18 februari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.