2. Het gaat in deze zaak - kort samengevat - om het volgende.
2.1. De maatschap [geïntimeerden], althans haar maten, is c.q. zijn eigenaar van landbouwgronden en exploiteert een melkvee- annex akkerbouwbedrijf. [appellante] is een participatiemaatschappij die zich onder meer bezig houdt met grondexploitatie.
2.2. In 1993 hebben de maatschap [geïntimeerden] en [appellante] een participatie-overeenkomst gesloten met betrekking tot de ontwikkeling van het woningbouwproject "[naam woningbouwtraject] I" te [woonplaats]. Deze overeenkomst hield in dat de maatschap [geïntimeerden] een aantal percelen grond zou leveren aan [appellante], waarna [appellante] door inschakeling van derden de gronden bouwrijp zou maken en zou verkopen. De daarop behaalde winst werd verdeeld in de verhouding 1/3 [appellante] en 2/3 [geïntimeerden]. Art. 3, sub l van de overeenkomst vermeldde het volgende:
"Indien [appellante] de wens te kennen geeft ook de vervolgfase te willen realiseren, dan zegt de maatschap [geïntimeerden] toe met [appellante] een overeenkomst van dezelfde aard en strekking te zullen sluiten betreffende de overige in haar eigendom zich bevindende grond (bouwfase II) (...).
2.3. Vanaf enig moment (volgens [appellante] vanaf 1995 en volgens de maatschap [geïntimeerden] vanaf 1997) zijn voorbereidende werkzaamheden verricht ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe woningbouwproject "[naam woningbouwtraject] II", eveneens te [woonplaats]. In verband hiermee heeft de maatschap [geïntimeerden] in december 1997 contact opgenomen met [appellante].
2.4. Op grond van een door [appellante] opgestelde exploitatiebegroting heeft [appellante] een op 31 december 1997 gedateerde "koopovereenkomst met winstdeling" aan de maatschap [geïntimeerden] aangeboden. Deze concept-overeenkomst week op een aantal punten af van de participatie-overeenkomst uit 1993. De grondprijs was gesteld op f 35,-- per m², terwijl de winst zou worden verdeeld in de verhouding 50-50.
2.5. Op 25 februari 1998 hebben partijen mondeling overleg gevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft [appellante] een op 25 februari 1998 gedateerde "koopovereenkomst met winstdeling" aan de maatschap [geïntimeerden] aangeboden. In deze overeenkomst is de grondprijs gesteld op f 34,65 per m², met een winstverdeling van 50-50. Deze overeenkomst is door de maatschap [geïntimeerden] niet voor accoord ondertekend.
2.6. Op 15 april 1998 heeft [appellante] een brief geschreven aan de maatschap [geïntimeerden], waarin onder meer melding wordt gemaakt van het feit dat een andere grondeigenaar in het plangebied percelen heeft verkocht aan bouwbedrijf [naam bouwbedrijf]. Voorts is vermeld dat het van belang is dat [appellante] zo spoedig mogelijk in het bezit komt van een getekende koopovereenkomst.
2.7. Bij schrijven van 20 april 1998 heeft de maatschap [geïntimeerden] aan [appellante] laten weten dat zij minimaal een verkoopprijs wil van f 36,45 per m². Voorts is in de brief een aantal "aanvullende punten" op de overeenkomst opgesomd. Aan het einde van de brief is de volgende passage opgenomen:
"Om geen nieuwe discussie over bovenstaande punten betreffende uw koopovereenkomst te beginnen, willen wij u het volgende voorstellen:
[appellante] bv en maatschap [geïntimeerden] sluiten een koopovereenkomst betreffende gronden in bouwbestemming [naam woningbouwtraject] 2 met de volgende condities:
Tot zekerheid van de overeenkomst betaalt de koper zo spoedig mogelijk de agrarische waarde van de grond (f 5,-- per m²) aan verkoper.
Bij vaststelling van het bestemmingsplan betaalt koper aan verkoper de rest van de koopprijs zijnde f 30,-- per m². (...)"
2.8. Op 7 mei 1998 heeft de maatschap [geïntimeerden] een koopovereenkomst gesloten met [naam bedrijf Vastgoedontwikkeling] Vastgoedontwikkeling BV, waarbij de maatschap [geïntimeerden] de bewuste percelen voor een bedrag van f 40,-- per m² heeft verkocht aan [naam bedrijf Vastgoedontwikkeling]. Blijkens een schrijven van [naam bedrijf Vastgoedontwikkeling] van die datum heeft de maatschap [geïntimeerden] op 17 april 1998 een brief gezonden aan [naam bedrijf Vastgoedontwikkeling] en heeft op 29 april 1998 overleg tussen die partijen plaatsgevonden.
2.9. Bij schrijven van 13 mei 1998 heeft [appellante] aan de maatschap [geïntimeerden] laten weten dat zij vernomen heeft van de gemeente Winsum dat op 7 mei 1998 overeenstemming is bereikt tussen de maatschap [geïntimeerden] en [naam bedrijf Vastgoedontwikkeling], doch dat zij, [appellante], op 25 februari 1998 reeds "rondgekomen" was met de maatschap [geïntimeerden]. [appellante] meldt voorts dat zij op korte termijn schriftelijk wil vernemen of de maatschap handelingen heeft verricht dan wel verplichtingen is aangegaan met derden, die het sluiten van een exploitatieovereenkomst tussen en de gemeente Winsum en [appellante] belemmeren. [appellante] eindigt haar brief met de mededeling dat zij bereid is het voorstel van de maatschap [geïntimeerden], zoals neergelegd in haar brief van 20 april 1998, te aanvaarden en een bedrag van eerst f 5,-- en later nog f 30,-- per m² aan de maatschap te voldoen, met vestiging van een eerste hypotheek op de grond.
De maatschap [geïntimeerden] is hierop niet meer ingegaan.
Overeenkomst
3. In de onderhavige procedure vordert [appellante] schadevergoeding van de maatschap [geïntimeerden]. Daarbij stelt zij zich primair op het standpunt dat tussen haar en de maatschap [geïntimeerden] op 13 mei 1998 een koopovereenkomst tot stand is gekomen, nu zij in haar brief van die datum het aanbod van de maatschap [geïntimeerden] als vervat in het schrijven van 20 april 1998, heeft aanvaard. Uit de stellingen van [appellante] blijkt dat zij een eerder standpunt - ingenomen in een tussen partijen gevoerde kort-geding procedure -, dat reeds op 25 februari 1998 tussen partijen een overeenkomst tot stand was gekomen, thans niet meer verdedigt.