ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2996

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 170/03 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. Aardema
  • Lorist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake inkomstenbelasting en navorderingsaanslag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 30 januari 2004, staat de ontvankelijkheid van het beroepschrift van belanghebbende centraal. De belastingkamer heeft geoordeeld dat het beroepschrift, dat op 18 februari 2003 is ingediend, niet ontvankelijk is omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van de uitspraak van het hoofd van de belastingdienst is ingediend. De uitspraak van het hoofd was gedateerd op 19 december 2002, en het beroepschrift is te laat ingediend, waardoor de belastingkamer het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij de gemachtigde aanvoert dat de uitspraak van het hoofd op 18 december 2002 slechts een toelichting was en dat de voor beroep vatbare uitspraak op 22 januari 2003 zou zijn gedaan. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de stukken die zijn overgelegd, betrekking hebben op een navorderingsaanslag en niet op de aanslag waartegen het beroep is ingesteld. De belastingkamer heeft geen aanleiding gezien om belanghebbende te horen, aangezien er geen verzoek om een mondelinge behandeling is gedaan.

Uiteindelijk heeft het hof, na beoordeling van de ingediende stukken, besloten dat het verzet ongegrond is. De uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden is gedaan door prof. mr. Aardema, vice-president, in aanwezigheid van de griffier Lorist. De uitspraak is op 4 februari 2004 aangetekend aan de partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 170/03 30 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzet namens X te Z tegen de uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer van 28 maart 2003.
De belastingkamer van het hof heeft voormelde uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (hierna: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2000.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid, en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van het hoofd binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van het hoofd behoort.
De uitspraak van het hoofd is gedagtekend 19 december 2002 en het beroepschrift is ter griffie van het gerechtshof ingekomen op 18 februari 2003, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak.
Om die reden heeft de belastingkamer bij voormelde uitspraak het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 7 mei 2003.
Het hoofd is bij schrijven van 12 mei 2003 uitgenodigd om een verweerschrift in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Belanghebbende heeft niet verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak terwijl het hof geen aanleiding heeft gevonden hem uit eigen beweging te horen.
De gemachtigde van belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat de uitspraak van het hoofd van 18 december 2002 slechts een van de zijde van het hoofd gedane toelichting was. De gemachtigde stelt dat de voor beroep vatbare uitspraak door het hoofd is gedaan op 22 januari 2003, waarvan de gemachtigde bij dit verzetschrift een afschrift overlegt. Echter, zoals uit deze stukken blijkt, betreft het schrijven van het hoofd van 22 januari 2003 de navorderingsaanslag premie ziekenfondswet voor het jaar 2000.
Tevens is bij het verzetschrift overgelegd een afschrift van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2000 (aanslagnummer 000.00.000.H07) met dagtekening 21 januari 2003.
Nu het beroep van belanghebbende, ingekomen op 18 februari 2003, betreft de aanslag tegen de inkomstenbelasting voor het jaar 2000 (aanslagnummer 000.00.000.H06), en niet de navorderingsaanslag, en die uitspraak tegen de aanslag is gedagtekend 19 december 2002, is het beroep dat is ingekomen op 18 februari 2003, derhalve te laat bij het hof ingekomen.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 30 januari 2004 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in
tegenwoordigheid van de griffier Lorist en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 4 februari 2004 afschrift
aangetekend aan partijen verzonden