ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2993

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1877/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • F.J.W. Drion
  • S.A.W.J. Strik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van woonwagens en standplaatsen onder de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 30 januari 2004, staat de waardering van woonwagens en hun standplaatsen centraal. De belanghebbende, Stichting X, heeft beroep aangetekend tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Sneek, die de waarde van 25 afzonderlijke woonwagenstandplaatsen met bijbehorende woonwagens had vastgesteld. De heffingsambtenaar had in zijn beschikking van 31 augustus 2001 de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Het hof heeft de feiten en de procesgang in detail bekeken, waarbij het opmerkt dat de belanghebbende niet ter zitting verscheen, maar wel een beroepschrift indiende.

Het geschil draait om de vraag of de woonwagens los van de grond als afzonderlijke objecten voor de Wet kunnen worden beschouwd. De belanghebbende stelt dat dit het geval is, terwijl de heffingsambtenaar van mening is dat de standplaats en de bijbehorende woonwagen als één object moeten worden gezien. Het hof overweegt dat de woonwagen, gezien de aard van de constructie en de aansluiting op nutsvoorzieningen, als onroerend moet worden beschouwd. Het hof verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat woonwagenstandplaatsen en woonwagens samen een samenstel vormen van ongebouwd en gebouwd eigendom.

Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de beschikking van de heffingsambtenaar terecht is, en dat de woonwagens en standplaatsen als één geheel moeten worden gewaardeerd. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er worden geen proceskosten aan de heffingsambtenaar opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 30 januari 2004.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1877/02 30 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van Stichting X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Sneek (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van haar genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) met dagtekening 31 augustus 2001 en nummer 0000/0000 (: de beschikking).
1. Ontstaan en loop van het geding
Ingevolge de Wet heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot 25 afzonderlijke woonwagenstandplaatsen met bijbehorende woonwagens te Z, van welke standplaatsen belanghebbende eigenaar is, vastgesteld bij de beschikking. Bij de uitspraak waarvan beroep van 12 september 2002 is het (tijdige) bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard.
Het beroepschrift (met bijlage) is op 11 oktober 2002 ter griffie van het hof ingekomen. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 31 januari 2003 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Ter griffie van het hof is voorts op 17 november 2003 een van belanghebbende afkomstige brief ingekomen, waarin zij meedeelt dat zij niet ter zitting van 18 november 2003 zal verschijnen. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 november 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar is verschenen de heer A namens de heffingsambtenaar.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Bij de beschikking is door de heffingsambtenaar ten aanzien van belanghebbende als eigenaar van de standplaatsen de waarde van die onroerende zaken vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
2.2 Op de beschikking zijn 25 afzonderlijke standplaatsen vermeld met bijbehorende waarden. Op elke standplaats staat een woonwagen. De waarde is per standplaats en met inbegrip van de bijbehorende woonwagen vastgesteld.
2.3 Elke standplaats is een door middel van een heg of anderszins afgescheiden eenheid. De woonwagens zijn aangesloten op alle nutsvoorzieningen en zijn bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven.
2.4 De woonwagenstandplaatsen worden door belanghebbende als eigenaar verhuurd aan bewoners, die daarop zelf een woonwagen hebben geplaatst dan wel huren van belanghebbende of de gemeente Sneek.
2.5 In het kader van de bezwaarprocedure heeft de heffingsambtenaar een aantal waarden herzien, maar heeft hij zijn uitgangspunt dat de waarde per standplaats en met inbegrip van de bijbehorende woonwagen moet worden getaxeerd niet verlaten.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de woonwagens los van de grond als afzonderlijke objecten voor de Wet kunnen worden beschouwd. Belanghebbende meent van wel, terwijl de heffingsambtenaar van opvatting is dat een standplaats samen met de bijbehorende woonwagen één object vormt.
3.2 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Belanghebbende gaat er wel vanuit dat de woonwagen onder de Wet valt, maar wil de standplaats en de bijbehorende woonwagen elk als afzonderlijk object zien. Het hof leidt hieruit af dat belanghebbende de woonwagen wel ziet als een gebouwd eigendom in de zin van artikel 16, aanhef en letter a, van de Wet. Het hof acht dit standpunt, gelet op het onder 2.3 vermelde, juist. Naar het oordeel van het hof moet de woonwagen, gelet op het voormelde, tevens als onroerend worden beschouwd.
4.2 Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat ter zake van de woonwagens een recht van opstal of een ander zakelijk recht is gevestigd. Belanghebbende is dan ook, gelet op 2.1 tot en met 2.3, door natrekking eigenares van de woonwagens geworden.
4.3 Naar blijkt uit Hoge Raad 28 september 2001 (Nr. 36 224, BNB 2001/403) moeten de woonwagenstandplaatsen en de woonwagens telkens worden beschouwd als een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet van een ongebouwd eigendom (de woonwagenstandplaats) en een gebouwd eigendom (de woonwagen), die bij dezelfde belastingplichtige (de huurder) in gebruik zijn.
4.4 De beschikking gaat derhalve terecht uit van 25 afzonderlijke onroerende goederen, die telkens bestaan uit een samenstel van een woonwagenstandplaats en een woonwagen.
4.5 Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar. Derhalve moet worden beslist al hierna te vermelden.
5. De proceskosten.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 30 januari 2004 door mr. J. Huiskes raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en mr. drs. S.A.W.J. Strik, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 4 februari 2004