ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2990

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 768/00 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. E. Aardema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling bij intrekking beroepschrift inkomstenbelasting

In deze zaak, uitgesproken op 30 januari 2004 door het Gerechtshof Leeuwarden, betreft het een geschil over de proceskostenveroordeling in het kader van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1994. De belanghebbende had op 20 december 1999 een navorderingsaanslag ontvangen, waartegen hij bezwaar had aangetekend. Dit bezwaar werd door de inspecteur op 20 september 2000 ongegrond verklaard. Vervolgens diende de belanghebbende op 20 oktober 2000 een beroepschrift in, maar trok dit in augustus 2003 in, nadat hij een compromis met de inspecteur had bereikt. De gemachtigde van de belanghebbende verzocht om vergoeding van de griffierechten en proceskosten, wat leidde tot de rechtszaak.

De kern van het geschil was of de belanghebbende recht had op een proceskostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende stelde dat hij recht had op vergoeding van de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en refereerde zich aan het oordeel van het hof. De inspecteur betwistte dit en stelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling, omdat de kosten mogelijk door een derde waren vergoed.

Het hof oordeelde dat de inspecteur gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan het beroep van de belanghebbende, wat de verplichting met zich meebracht om het griffierecht te vergoeden. Het hof besloot dat de inspecteur op grond van artikel 8:75 Awb veroordeeld werd in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 322,- werden begroot. Het hof wees het verzoek om vergoeding van het griffierecht af, aangezien dit niet onder de proceskostenveroordeling viel. De beslissing werd op 4 februari 2004 aan beide partijen aangetekend verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 768/00 30 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzoek van X te Z om de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (: de inspecteur) op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen, nadat belanghebbende het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1994, aanslagnummer 000.00.000.H47 heeft ingetrokken, omdat de inspecteur gedeeltelijk aan het beroepschrift is tegemoet gekomen.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Met dagtekening 20 december 1999 heeft de inspecteur aan belanghebbende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1994, aanslagnummer 000.00.000.H47 (: de navorderingsaanslag) opgelegd. Het bezwaarschrift tegen deze aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaarschrift, gedagtekend 20 september 2000, ongegrond verklaard. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 20 oktober 2000 ter griffie ingekomen, waarna belanghebbende op 2 januari 2001 de gronden van het beroep heeft ingediend. Op 18 augustus 2003 is een brief van de gemachtigde van belanghebbende, mr. A, werkzaam bij B, belastingadviseurs en advocaten te L, ter griffie ingekomen waarin gemachtigde heeft medegedeeld het beroep in te trekken in verband met een met de inspecteur bereikt compromis. Voorts heeft de gemachtigde verzocht om vergoeding van de griffierechten en proceskosten toe te kennen. De inspecteur op 15 september 2003 een verweerschrift ingediend. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling van het beroep ter zitting van 15 december 2003, gehouden te Leeuwarden, heeft de gemachtigde van belanghebbende bij faxbrief van 12 december 2003 bericht niet ter zitting te zullen verschenen. De inspecteur is wel ter zitting verschijnen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1 Partijen twisten over de vraag of belanghebbende recht heeft op een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb. 2.2 Belanghebbende is van mening dat op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) recht bestaat op vergoeding van proceskosten en refereert zich aan het oordeel van het hof.
2.3 De heffingsambtenaar heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling, omdat slechts de redelijkerwijs gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De inspecteur acht het niet onaannemelijk dat aan de belanghebbende voor het indienen van het beroepschrift geen kosten in rekening zijn gebracht c.q. dat de kosten door C vergoed zijn of zullen worden. De oorzaak van het onderliggende geschil ligt volgens de inspecteur in het optreden van C en dat is ook degene die de gemachtigde heeft ingeschakeld. Subsidiair is de inspecteur van oordeel dat als wel een kostenveroordeling aan de orde zou zijn er sprake is van sterk samenhangende zaken in de zin van artikel 3 lid 2 van het Besluit, zodat er reden is om de wegingsfactor te matigen
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het hof is van oordeel dat nu in het onderhavige geval door de inspecteur geheel dan wel gedeeltelijk tegemoetgeko-men is aan het beroep van belanghebbende. Behalve dat daardoor voor de directeur de verplichting ontstaat om het griffierecht ad € 60,- aan belanghebbende te vergoeden, acht het hof hier voorts een proceskostenveroordeling op zijn plaats.
3.2 De inspecteur zal op grond van artikel 8:75 Awb worden veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof is daarbij niet gebleken dat aan het indienen van het beroepschrift voor belanghebbende geen kosten waren verbonden. Voorts heeft de inspecteur onvoldoende inzicht geboden of de beroepen -bij meer hoven- "gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig" in de zin van artikel 3 lid 2 van het Besluit zijn ingediend (Hoge Raad 10 november 1999, BNB 2000/2, Hoge Raad 30 mei 200, BNB 2002/205), zodat het hof evenmin aanleiding ziet op grond van dit artikellid tot matiging van de proceskosten over te gaan. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot het hof de proceskosten van belanghebbende op € 322,--, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,-), te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
3.3 Belanghebbendes gemachtigde heeft tevens verzocht om vergoeding van het betaalde griffierecht. Een proceskostenveroordeling als bedoeld in art. 8:75a Awb kan echter niet het griffierecht omvatten. Ingevolge art. 8:41 lid 4 van de Awb wordt, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door de desbetreffende rechtspersoon. Belanghebbende dient zich derhalve met het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot de inspecteur te wenden.
4. De conclusie.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het verzoek zal worden toegewezen, zoals hier na te vermelden.
5. De beslissing.
Het gerechtshof:
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322,-, aan belanghebbende te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus vastgesteld en ter openbare zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 30 januari 2004 uitgesproken door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen
op: 4 februari 2004
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.