BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1762/02 23 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
het hoofd Middelen en Ondersteuning van de gemeente Harlingen (: de ambtenaar),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaan-slagen parkeerbelasting.
1.1. Aan belanghebbende zijn in de maand juni 2002 een viertal in de processtukken nader omschreven naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bij bezwaarschrift van 2 juli 2002 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 2 augustus 2002 heeft de ambtenaar dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende bij een op 12 september 2002 bij het hof binnengekomen beroepschrift in beroep gekomen.
1.5. Het verweerschrift van de ambtenaar is op 31 oktober 2002 bij het hof binnengekomen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 december 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2.1. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd respectievelijk gedateerd 13, 14, 15 en 17 juni 2002, terzake dat op die data was geconstateerd dat de auto van belanghebbende gekentekend YY-00-YY geparkeerd stond op de Willemshaven, terwijl niet kon worden vastgesteld dat de op grond van de Verordening parkeerbelasting 2002 van de gemeente Harlingen zoals door de raad vastgesteld d.d. 14 november 2001 (: de verordening) verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennende en de ambtenaar bevestigend.
4 Overwegeging met betrekking tot het beroep op overmacht.
4.1. De belanghebbende heeft zich beroepen op overmacht in die zin dat zij door haar verblijf op Terschelling niet in de gelegenheid was dagelijks haar auto in Harlingen van een parkeerkaart te voorzien.
4.2. Op grond van hetgeen aldus door belanghebbende is aangevoerd is niet aannemelijk dat aan belanghebbende een beroep op overmacht toekomt.
4.3. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden leveren niet een situatie op als gevolg waarvan belanghebbende buiten haar wil niet aan haar belastingplicht kon voldoen. Zij heeft er immers zelf voor gekozen op Terschelling te verblijven.
5. De overwegingen met betrekking tot het geschil.
5.1. Naar het oordeel van het hof wordt door middel van bebording bij de toegangswegen, waarvan de plaatsing door de ambtenaar ter zitting op een plattegrond is aangewezen en die door belanghebbende niet is bestreden, voldoende duidelijk gemaakt dat de Willemshaven in een zone ligt waar betaald parkeren van kracht is.
5.2. Zulks brengt met zich mee dat het beroep ongegronds is.
5.3. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de gemachtigde van de ambtenaar voldoende heeft gemotiveerd dat de parkeerautomaat op de Willemshaven slechts één dag (op 24 juni 2002) buiten werking is geweest.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Drion, raadsheer als voorzitter, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 23 januari 2004 en door de voorzitter ondertekend, zijnde de griffier buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Op 28 januari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.