ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2540

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1905/02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door belanghebbende

Op 23 januari 2004 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van een belanghebbende die in beroep ging tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Harlingen. De naheffingsaanslagen betroffen de data 17, 18, 19, 21 en 22 juni 2002. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het bezwaar werd door de ambtenaar ongegrond verklaard. De belanghebbende stelde dat zij door omstandigheden niet in staat was om tijdig een parkeerkaart aan te schaffen, omdat zij op Terschelling verbleef. Het hof oordeelde dat de gemeente voldoende had voldaan aan haar publicatieplicht en dat de bebording bij de toegangswegen duidelijk maakte dat er betaald parkeren van kracht was. Het hof verklaarde het beroep gegrond voor de aanslagen van 21 en 22 juni 2002, omdat het bezwaar tegen deze aanslagen niet ontvankelijk was. De gemeente Harlingen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 50,-- en moest het griffierecht van € 29,-- terugbetalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M. Drion, raadsheer als voorzitter, in aanwezigheid van de griffier, de heer Haarsma.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1905/02 23 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
het hoofd Middelen en Ondersteuning van de gemeente Harlingen (: de ambtenaar),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaan-slagen parkeerbelasting.
1. Het procesverloop
1.1. Aan belanghebbende zijn in de maand juni 2002 een zestal in de processtukken nader omschreven naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bij bezwaarschrift van 28 augustus 2002 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 5 september 2002 heeft de ambtenaar dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende bij een op 21 oktober 2002 bij het hof binnengekomen beroepschrift in beroep gekomen.
1.5. Het verweerschrift van de ambtenaar is op 10 december 2002 bij het hof binnengekomen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 december 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
2.1. Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd respectievelijk gedateerd 15, 17, 18, 19, 21 en 22 juni 2002, terzake dat op die data was geconstateerd dat de auto van belanghebbende gekentekend YY-YY-00 geparkeerd stond op de Willemshaven, terwijl niet kon worden vastgesteld dat de op grond van de Verordening parkeerbelasting 2002 van de gemeente Harlingen zoals door de raad vastgesteld d.d. 14 november 2001 (: de verordening) verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
2.2. Het beroep van belanghebbende is gericht tegen de aanslagen van 17, 18, 19, 21 en 22 juni 2002.
2.3. De aanslagen van 21 en 22 juni 2002 zijn door belanghebbende op de auto aangetroffen.
2.4. Ter zitting heeft de gemachtigde van de ambtenaar verklaard dat per medio oktober 2002 gemeentelijk beleid is vastgesteld dat maximaal vier naheffingsaanslagen worden opgelegd en dat dit beleid eveneens van toepassing is verklaard voor zaken van voor medio oktober 2002.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de ambtenaar bevestigend.
4. De overwegingen omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van de naheffingsaanslagen d.d. 21 en 22 juni 2002.
4.1. 2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (:AWB) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
4.2. Ingevolge artikel 6:8, lid 1, AWB vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit (in casu de onderhavige waardebeschikking) op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4.3. Ingevolge artikel 6:11 AWB blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4. Tegen de naheffingsaanslagen gedagtekend 21 en 22 juni 2002 is mede bezwaar gemaakt bij een een op 30 augustus 2002 bij de ambtenaar binnengekomen bezwaarschrift. Het bezwaar is derhalve in zoverre buiten de termijn van zes weken ingediend.
4.5. Nu voor het overige niet aannemelijk is dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is belanghebbende in zoverre niet ontvankelijk in haar bezwaar.
4.6. De uitspraak kan op dit punt niet in stand blijven.
5. Overweging met betrekking tot het beroep op overmacht.
5.1. De belanghebbende heeft zich beroepen op overmacht in die zin dat zij door haar verblijf op Terschelling niet in de gelegenheid was dagelijks haar auto in Harlingen van een parkeerkaart te voorzien.
5.2. Op grond van hetgeen aldus door belanghebbende is aangevoerd is niet aannemelijk dat aan belanghebbende een beroep op overmacht toekomt.
5.3. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden leveren niet een situatie op als gevolg waarvan belanghebbende buiten haar wil niet aan haar belastingplicht kon voldoen. Zij heeft er immers zelf voor gekozen op Terschelling te verblijven.
6. De overwegingen met betrekking tot het geschil.
6.1. Naar het oordeel van het hof wordt is door middel van bebording bij de toegangswegen voldoende duidelijk gemaakt dat de Willemshaven in een zone ligt waar betaald parkeren van kracht is.
6.2. Mede in aanmerking genomen dat de gemeente aan zijn publicatieplicht heeft voldaan is het beroep gelet op het voorgaande ongegrond voor zover het betreft de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen d.d. 17, 18 en 19 juni 2002.
7. De proceskosten.
Het gerechtshof acht termen aanwezig de gemeente Harlingen te veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, bestaande uit aan belanghebbende te vergoeden reiskosten ten bedrage van € 50,--.
8. Overweging ten overvloede.
Het hof verstaat dat de ambtenaar de naheffingsaanslagen parkeerbelasting d.d. 21 en 22 juni 2002, geheel in overeenstemming met het door de gemeente vastgestelde beleid zoals de gemachtigde op de zitting heeft verwoord, vernietigt.
9. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep gegrond in zoverre het is gericht tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting d.d. 21 en 22 juni 2002;
vernietigt de uitspraak waarvan beroep in zoverre;
verklaart het bezwaar voorzover gericht tegen de naheffingsaanslagen parkeerbelasting d.d. 21 en 22 juni 2002 niet ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
veroordeelt de gemeente Harlingen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten ten bedrage van € 50,--.
gelast de gemeente Harlingen het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrag van € 29,-- aan haar te vergoeden.
Gedaan door mr Drion, raadsheer als voorzitter, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te
Leeuwarden op 23 januari 2004 en door de voorzitter ondertekend, zijnde de griffier buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Op 28 januari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.