ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2087

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1310/02 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • H. Haarsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 16 januari 2004, staat de vraag centraal of de vastgestelde waarde van een onroerende zaak overeenkomt met de waarde in het economische verkeer. De belanghebbende, die bezwaar had gemaakt tegen de waardebeschikking van de gemeente Achtkarspelen, betwistte de hoogte van de vastgestelde waarde van zijn woning aan de a-straat 26 te Z. De ambtenaar had de waarde vastgesteld op € 179.243,-- per waardepeildatum 1 januari 1999, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 140.671,--. De belanghebbende stelde dat de waarde nog lager zou moeten zijn, namelijk € 119.000,--.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 oktober 2003 zijn beide partijen verschenen, maar zij hebben geen nadere gronden aangevoerd. Het hof verwijst naar de gedingstukken voor een uitvoerige uiteenzetting van de standpunten. De overwegingen van het hof zijn gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet waardering onroerende zaken, waarbij de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de staat waarin deze zich bevindt op de waardepeildatum. Het hof concludeert dat de ambtenaar de waarde niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer en dat de vergelijkingsobjecten die zijn gebruikt ter onderbouwing van de waarde voldoende zijn.

Het hof verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. Pruiksma, vice-president en voorzitter van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier H. Haarsma. De uitspraak is openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 16 januari 2004.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1310/02 16 januari 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
tegen de uitspraak van
de heffingsambtenaar van de gemeente Achtkarspelen (: de ambtenaar)
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem uitgereikte waardebeschikking van nagenoemde onroerende zaak.
1. De procesgang
1.1 In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak a-straat 26 te Z (: de onroerende zaak) bij waardebeschikking d.d. 31 maart 2001 per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 179.243,--.
1.2. De belanghebbende heeft bij bezwaarschrift van 7 mei 2001 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vastgestelde waarde.
1.3. Bij uitspraak van 8 april 2002 heeft de ambtenaar het bezwaarschrift gegrond verklaard en de waarde nader vastgesteld op € 140.671,--.
1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij een op 24 mei 2002 ontvangen beroepschrift beroep ingesteld.
1.5. Het hof heeft op 1 oktober 2002 het verweerschrift van de ambtenaar ontvangen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting
van 27 okotober 2003 te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de belanghebbende en de gemachtigden van de ambtenaar.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil en de standpunten van partijen.
2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de vastgestelde waarde overeenkomt met de waarde in het economische verkeer.
2.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij bepleit een waarde van € 119.000,--. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van de beroepen uitspraak.
2.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Partijen hebben daaraan ter zittingen geen nadere gronden aangevoerd.
3. De overwegingen omtrent het geschil.
3.1. Ingevolge artikel 17 , lid 1, van de Wet wordt een waarde aan een onroerende zaak toegekend. Ingevolge lid 2 van dat artikel wordt de waarde bepaald op de waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3.2. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum (in casu 1 januari 1999) heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.
3.3. Ingevolge artikel 4, lid 1 onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (: de Uitvoeringsregeling), wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, lid 2, van de Wet voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
3.4. De ambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, verwijst voor de onderbouwing van de waarde naar een taxatierapport d.d. 12 september 2002 van A BV.
3.5. Uit dit rapport blijkt dat de waarde door middel van vergelijking met referentieobjecten. is bepaald op € 143.394,--.
3.6.. Belanghebbendes beroep op het motiveringsbeginsel heeft geen consequenties. Ook indien de uitspraak onvoldoende gemotiveerd mocht zijn, dan nog leidt dit op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot vernietiging van de uitspraak. Het hof kan een eventuele gebrekkige motivering aanvullen/verbeteren in de uitspraak op het beroep, waarbij dient te worden opgemerkt dat het hof niet is gebleken dat belanghebbende hierdoor in haar processuele belangen is geschaad.
3.7. Voorzover de belanghebbende bepleit dat de vastgestelde waarde niet kan worden afgeleid van de in het taxatierapport genoemde transactiewaarden van referentieobjecten, overweegt het hof dat de transactiewaarden zijn bedoeld om als bevestiging van de vastgestelde waarde te dienen. Daarbij is niet vereist dat een referentieobject identiek is aan de onroerende zaak waarvan de waarde dient te worden vastgesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat de genoemde vergelijkingsobjecten de door de ambtenaar vastgestelde waarde in voldoende mate onderbouwen en dat de verschillen tussen de onroerende zaak enerzijds en de referentieobjecten anderzijds in voldoende mate tot uitdrukking worden gebracht.
3.8. Voorzover de belanghebbende bepleit dat de vastgestelde waarde in vergelijking met de vorige woz-waarde op een te hoog bedrag is vastgesteld, overweegt het hof dat de waarde dient te worden vastgesteld op een wijze als bedoeld in de Uitvoeringsregeling. Nu daaronder niet is begrepen een vergelijking met een vorige woz-waarde is hetgeen belanghebbende bepleit tevergeefs.
3.9. Op grond van de inhoud van het verweerschrift van de ambtenaar en het daarbij overgelegde taxatierapport is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 1999. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de grieven van belanghebbende niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.10. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond.
4. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan door mr Pruiksma, vice-president, voorzitter, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 16 januari 2004.
Op 21 januari 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.