ECLI:NL:GHLEE:2003:AO1601
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- A. Dijkstra
- J. van Dijk
- M. Weenink
- Rechtspraak.nl
Schending van de redelijke termijn in hoger beroep bij verkeersboete
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 1 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam van 8 mei 2003. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had echter verzet aangetekend, en het hof diende te beoordelen of dit verzet gegrond was.
Het hof constateerde dat er tussen de datum van het tijdig gedane verzet en de datum waarop de betrokkene in hoger beroep werd geïnformeerd over de verplichting om zekerheid te stellen en het griffierecht te voldoen, reeds 22 maanden waren verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was geschonden. Het hof oordeelde dat onder deze omstandigheden aan de betrokkene niet kon worden tegengeworpen dat hij de verschuldigde zekerheidstelling en het griffierecht niet had voldaan.
Het hof verklaarde het hoger beroep ontvankelijk en het verzet gegrond. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd, en de betrokkene werd in zijn beroep ontvangen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.