ECLI:NL:GHLEE:2003:AO1601

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 03-00792
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de redelijke termijn in hoger beroep bij verkeersboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 1 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam van 8 mei 2003. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. De betrokkene had echter verzet aangetekend, en het hof diende te beoordelen of dit verzet gegrond was.

Het hof constateerde dat er tussen de datum van het tijdig gedane verzet en de datum waarop de betrokkene in hoger beroep werd geïnformeerd over de verplichting om zekerheid te stellen en het griffierecht te voldoen, reeds 22 maanden waren verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was geschonden. Het hof oordeelde dat onder deze omstandigheden aan de betrokkene niet kon worden tegengeworpen dat hij de verschuldigde zekerheidstelling en het griffierecht niet had voldaan.

Het hof verklaarde het hoger beroep ontvankelijk en het verzet gegrond. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd, en de betrokkene werd in zijn beroep ontvangen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

WAHV 03/00792
1 december 2003
CJIB 38939371
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank te Amsterdam
van 8 mei 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 november 2003. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra. De betrokkene is niet verschenen.
Na de zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 26a, tweede en derde lid, WAHV is degene die hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk in dat beroep na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
3.2. Bij brief van 27 juni 2003 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Tevens is aan de betrokkene medegedeeld, dat hij in hoger beroep een griffierecht is verschuldigd. Uit een brief van de griffier van het kantongerecht gedateerd 13 augustus 2003 aan de griffier van het hof blijkt evenwel dat binnen die termijn geen zekerheid is gesteld en evenmin griffierecht is betaald. Het voorgaande brengt mee dat in beginsel de betrokkene in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Niettemin zal het hof hiertoe niet beslissen op grond van het volgende.
3.3. Onder omstandigheden kan de eis dat zekerheid wordt gesteld en/of dat griffierecht wordt betaald in strijd komen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals wanneer reeds ten tijde van het verzoek tot het stellen van zekerheid en/of het betalen van het griffierecht vaststaat dat behandeling van de zaak tot geen andere beslissing kan leiden dan gegrondverklaring van het verzet.
3.4. Het hof stelt vast, dat uit de stukken blijkt, dat het dwangbevel op 20 augustus 2001 is betekend, zodat het verzetschrift, binnengekomen op 31 augustus 2001, tijdig is ingediend. Op het tijdstip waarop de mededeling van de griffier van de rechtbank van 27 juni 2003 aan de betrokkene omtrent de verplichting tot zekerheidstelling en betaling van het griffierecht in hoger beroep is verzonden, waren sinds het aantekenen van verzet door de betrokkene reeds 22 maanden verstreken. Gelet op het vereiste, dat in de verzetprocedure op korte termijn wordt beslist (vgl. Hof Leeuwarden, 5 december 2001, WAHV 01/00396, VR 2002/115), moet worden geoordeeld dat het recht van de betrokkene op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen, die deze lange periode kunnen rechtvaardigen. Onder deze omstandigheden behoort aan de betrokkene niet te worden tegengeworpen dat hij de verschuldigde zekerheidstelling en het griffierecht niet heeft voldaan. De betrokkene kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
3.5. De hierboven beschreven overschrijding van de redelijke termijn brengt voorts mee, dat geoordeeld moet worden dat een verdere tenuitvoerlegging van het dwangbevel in strijd zou komen met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof zal derhalve met vernietiging van de beschikking van de kantonrechter het verzet gegrond verklaren.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter;
verklaart het bij de kantonrechter gedane verzet gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dijkstra, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.