2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat voor dit geding tussen partijen als onbetwist, dan wel onvoldoende (gemotiveerd) betwist, het navolgende vast:
2.1 Belanghebbende was per 1 januari 1999 eigenaar c.q. erfpachter van tot het taakgebied van het waterschap Hunze en Aa behorende percelen landbouwgrond gelegen in de kadastrale gemeenten L, M, N en O (specificatienota F).
2.2 Een specificatie van die percelen is vermeld op de tot de gedingstukken behorende nota als bijlage bij het aanslagbiljet waterschapslasten 1999.
2.3 De onderscheidene percelen zijn door het waterschap op grond van de Omslagklassenverordening Waterschap Hunze en Aa naar de daar vermelde criteria ingedeeld in omslagklassen (: de classificatie).
2.4 In de bezwaarfase bleek dat door administratieve fouten verschillende percelen niet overeenkomstig de classificatiekaarten waren ingedeeld in de voor die percelen van toepassing zijnde omslagklasse. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift is (enkel op die grond) deels aan het bezwaar tegemoetgekomen.
2.5 Belanghebbende kan zich met die uitspraak niet verenigen, omdat hij van mening is dat door Staatsbosbeheer (: SBB) na de classsificatie van zijn percelen uitgevoerde werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, bedrijfsschade hebben veroorzaakt in de vorm van verminderde c.q. teloorgegane bruikbaarheid van de onderhavige landbouwgronden in het kader van zijn agrarische onderneming. In beroep specificeert hij zijn grieven per deelgebied, aangeduid respectievelijk als blok 1, blok 2 en blok 3. De blokken 2 en 3 zijn niet in de onderhavige aanslag 1999 begrepen aangezien de erfpacht van de daarin gelegen percelen in 1997 is beëindigd.
2.6 Belanghebbende bestrijdt desgevraagd niet (langer) dat, beoordeeld naar de toestand vóór aanvang van de werkzaamheden door SBB, de classificatie van zijn percelen op zich in overeenstemming met de omslagklassenverordening heeft plaatsgevonden, zij het met inachtneming van het hiervoor sub 2.4 vermelde.
2.7 Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is door het waterschap een veldonderzoek uitgevoerd naar de juistheid van de indeling in omslagklassen van belanghebbendes percelen landbouwgrond. Dat onderzoek leidde tot de volgende bevindingen:
blok 1. De percelen maken bijna allemaal deel uit van een beekdal met bijbehorende grondwaterstanden en grondsoort. De aanwezige sloten waren waterhoudend of stonden net droog.
2.8 In de bezwaarfase is indeling van de percelen in blok 1 in omslagklasse 1 (gebieden zonder zichtbare afwatering) als door belanghebbende bepleit, door het waterschap afgewezen met een beroep op de bevindingen uit voormeld veldonderzoek.
Tevens heeft belanghebbende erop gewezen dat een deel van de percelen in blok 1 nimmer bij hem in gebruik is geweest. Het waterschap heeft hierover opgemerkt dat uit informatie van het Kadaster blijkt dat belanghebbende op bedoelde percelen (G) het recht van erfpacht heeft, zodat de aanslag voor die percelen terecht aan hem is opgelegd.
2.9 Ter zitting van 5 september 2003 heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard dat de essentie van het onderhavige (bezwaar en) beroep is dat de door SBB na de classificatie uitgevoerde cultuurtechnische werken een zodanige negatieve invloed op de bedrijfsmatige bruikbaarheid van de desbetreffende percelen heeft gehad, dat deswege alle percelen (nader) slechts voor indeling in omslagklasse 1 in aanmerking komen.