ECLI:NL:GHLEE:2003:AN9324

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1979/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Huiskes
  • mr. Pruiksma
  • mr. Van Westen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde van onroerend goed bij aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de waarde van een pand centraal bij de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1999. De belanghebbende, mevrouw X, werd door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 607.328,-. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de inspecteur deze bij uitspraak op 3 oktober 2002. Mevrouw X ging in beroep bij het gerechtshof, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 22 september 2003. De inspecteur had de waarde van het pand vastgesteld op f 490.000,-, terwijl de belanghebbende deze waarde betwistte. Het hof oordeelde dat de inspecteur zijn stelling voldoende had onderbouwd met een taxatierapport van de Belastingdienst, waarin de waarde van het pand in verhuurde staat was vastgesteld. Het hof concludeerde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet hoger was dan de vastgestelde waarde per 1 december 1999. De belanghebbende had geen feiten of omstandigheden aangedragen die een lagere waarde rechtvaardigden. Het hof verklaarde het beroep van mevrouw X ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd op 3 december 2003 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1979/02 28 november 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f 607.328,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 3 oktober 2002 de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 11 november 2002 bij het gerechtshof is ingekomen.
1.4 Op 11 februari 2003 heeft de inspecteur een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof gehouden op 22 september 2003 te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van de belanghebbende, alsmede de inspecteur. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.6 Het gerechtshof heeft in deze zaak op 6 oktober 2003 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 16 oktober 2003, aan partijen is verzonden.
1.7 Bij schrijven ingekomen op 30 oktober 2003 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht heeft de belanghebbende 31 oktober 2003 voldaan.
1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Het hof stelt op grond van de stukken en op grond van het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 De belanghebbende (geboren op .. september 19..) woont vanaf 1 maart 1993 samen met de heer A (geboren op .. februari 19..). De belanghebbende is woonachtig aan de a-weg 16 te Z. Belanghebbende bezit een drietal panden aan de a-straat te L, te weten a-straat 7, a-straat 9 en a-straat 11. Het pand a-straat 7 te L betreft een tot het privé- vermogen van belanghebbende behorende woning. A-straat 9 te L (: het pand) betreft een als seksclub in gebruik zijnde woning, welke behoorde tot het bedrijfsvermogen. Met ingang van 1 december 1999 wordt het pand verhuurd. Het huurcontract is van november 1999. De aan het pand toe te rekenen huur bedraagt f 72.000,- per jaar. A-straat 11 betreft een tot het privé vermogen behorende woning.
2.2 De aangifte inkomstenbelasting over het jaar 1999 is namens de belanghebbende op 6 november 2000 ingediend door haar belastingconsulent, de heer B, b-straat 25, 0000 YY M. Er is een boekenonderzoek ingesteld op 14 maart 2002 waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over het belastingjaar 1999 zijn onderzocht. Op 20 maart 2002 is een afschrift van het rapport toegezonden aan de belanghebbende.
2.3 De onderneming werd gedreven onder de naam "C" in de vorm van een eenmanszaak en was gevestigd op het adres a-straat 9, 0000 PP L. De ondernemersactiviteiten bestonden uit de exploitatie van seksclub "C". Tot beëindiging van de onderneming per 1 december 1999 waren bij de onderneming drie werknemers in dienst.
2.4 De belanghebbende verzorgt de dagelijkse administratie.
2.5 Het pand is door belanghebbende per 1 december 1999 overgebracht van het ondernemingsvermogen naar het privé-vermogen voor een taxatiewaarde ad f 214.000,-. Dit is de waarde die door Makelaardij o.g. D te L is vastgesteld als de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik.
2.6 De waarde welke volgens de controlerend ambtenaar aan het pand moet worden toegekend is gebaseerd op de grondslag onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat. De waarde in het economische verkeer naar voormelde grondslag is vastgesteld op
f 490.000,-. Bij de waardering is door de heer E, als taxateur werkzaam bij de Belastingdienst/Ondernemingen Zwolle, rekening gehouden met alle bekende factoren die op de waarde van invloed kunnen zijn. De bestemming van het pand is woondoeleinden. Op basis van overgangsrecht is het gebruik als seksclub toegestaan.
2.7 In onderdeel 5 overzicht correcties in samenhang met punt 3.1.1 van het rapport van het boekenonderzoek geeft de controlerend ambtenaar de gevolgen aan van de correcties:
Aangegeven stipinkomen f 452.556,-
Correctie 3.1.1 (betreft de waardering van het pand) f 276.000,-
(f 490.000,- -/- f 214.000,- )
Gecorrigeerd stipinkomen f 728.556,-
In euro's € 330.604,-.
2.8 Bij brief van 20 maart 2002 heeft de controlerende ambtenaar belanghebbende een kopie van het rapport van het boekenonderzoek gezonden.
De controlerend ambtenaar vermeldt in onderdeel 7 Aanslag inkomstenbelasting van het rapport dat hij over het jaar 1999 een aanslag inkomstenbelasting zal opleggen en dat de waarde van het pand is vastgesteld op f 490.000,-.
2.9 Zoals door de controlerend ambtenaar gememoreerd in het onderdeel 9 Slotopmerkingen van het rapport zijn de gevolgen van het boekenonderzoek besproken met de heer B. De belanghebbende en haar adviseur, de heer B, gingen daarbij akkoord met de correctie omzetbelasting maar niet met de correctie over de waarde van de overdracht naar privé.
2.10 Het aanslagbiljet inkomstenbelasting 1999, heeft als dagtekening 26 april 2002.
Het aangegeven stipinkomen bedraagt f 452.556,- en het vastgestelde stipinkomen bedraagt f 577.799,-. Het verschil bedraagt f 125.243,-. De correctie had moeten bedragen
f 276.000,- (zie 2.7). Dit is in euro's 125.243,-. Het correctiebedrag in euro's is in guldens door de inspecteur bijgeteld.
2.11 De adviseur van de belanghebbende diende tijdig een bezwaarschrift in. Het bezwaar richt zich tegen de aangebrachte correctie ter zake van de overdracht van het pand naar privé.
2.12 Een tweede taxatierapport werd door de adviseur op 17 juli 2002 aan de behandelend ambtenaar verzonden.
2.13 In zijn brief van 6 september 2002 geeft de behandelend ambtenaar aan dat hij van plan is om het bezwaarschrift af te wijzen.
2.14 De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend 3 oktober 2002. Het bezwaar wordt afgewezen en de aanslag wordt gehandhaafd.
2.15 Bij een interne controle ter inspectie is gebleken dat de correctie van f 276.000,-, zijnde 125.243 euro's, zoals vermeld in 2.7, niet juist is verwerkt. Het te corrigeren bedrag in euro's is in guldens bijgeteld.
2.16 In een brief van 19 juni 2002 deelt een medewerker van de Belastingdienst mee dat hij voornemens is een navorderingsaanslag op te leggen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terecht is uitgegaan van een waarde van het pand bij de staking van f 490.000,-. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Op de inspecteur rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde van f 490.000,- per 1 december 1999 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de inspecteur onder meer naar het op 27 maart 2000 door E, taxateur van onroerende zaken, verbonden aan de Belastingdienst Ondernemingen Zwolle, opgemaakte taxatierapport met aangehecht huurcontract.
4.2 Naar het oordeel van het gerechtshof is de inspecteur, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
4.3 Gelet op de op bladzijde 4 van genoemd rapport verstrekte huurgegevens (f 72.000,- huur per jaar) komen de door de van de zijde van belanghebbende aangezochte taxateurs opgegeven waarden het hof te laag voor. Opmerking verdient dat gelet op het onder 2.6 vermelde op basis van overgangsrecht het gebruik als seksclub is toegestaan. Ter zitting heeft de inspecteur voorts onweersproken verklaard dat inmiddels een vergunning voor genoemd gebruik is afgegeven.
4.4 Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de van de zijde van de inspecteur vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.5 Het vorenstaande brengt mee dat het hof het beroep van belanghebbende ongegrond dient te verklaren.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 28 november 2003 door mr. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. Pruiksma, vice-president, en mr. Van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en voornoemde griffier.
Op 3 december 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.