ECLI:NL:GHLEE:2003:AN8776

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001172-02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen en mes in de context van een gespannen relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 november 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft op 13 april 2001 in Smallingerland meerdere schoten afgevuurd in de richting van het slachtoffer, waarna hij met een mes het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het eerste deel van de aanklacht, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, maar niet aan de andere aanklacht. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de gespannen relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, en de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben voorgedaan. De verdachte had voorafgaand aan de schietpartij een pistool en een mes bij zich, wat duidt op een vooropgezet plan. Deskundigen hebben verklaard dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, wat invloed heeft op de toerekenbaarheid van zijn daden. Het hof heeft besloten tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder elektronisch toezicht en behandeling bij de reclassering. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte deels is vrijgesproken en deels is veroordeeld tot een gevangenisstraf en taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001172-02
Arrest d.d. 21 november 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 31 oktober 2002 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadslieden,
mrs. T. van der Goot en W. Anker, advocaten te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep.
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak vrijgesproken van het hem onder 1 telastegelegde en wegens het onder 2 telastegelegde misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie is d.d. 1 november 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 3 december 2002 uitgereikt gerechtelijk schrijven het ingestelde hoger beroep aan verdachte betekend.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 7 november 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
Vrijspraak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus onder 1 primair aan verdachte is telastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte ten tijde van zijn handelen in een dissociatieve toestand heeft verkeerd en zich daarom van dat handelen niet bewust is geweest, zodat derhalve geen sprake is van een willens en wetens aanvaarden van een aanmerkelijke kans op het gevolg.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
Uit het doelbewust en gericht handelen van verdachte, zoals daarvan uit de bewijsmiddelen blijkt, leidt het hof af dat deze handelingen opzettelijk door verdachte zijn verricht.
Het hof is tot dit oordeel gekomen mede naar aanleiding van de conclusies van de deskundigen, die weliswaar van oordeel zijn dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens maar daaraan geenszins de conclusie verbinden dat het telastegelegde onder 1 verdachte in het geheel niet is toe te rekenen. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de omstandigheid dat verdachte zich eigener beweging twintig minuten na de melding van een schietpartij op het woonwagenkamp aan [adres] heeft gemeld op het bureau van politie en daar heeft meegedeeld dat hij de dader was van die schietpartij aan [adres] te [woonplaats].
Bewezenverklaring.
1 subsidiair:
hij op 13 april 2001 te [woonplaats], in de gemeente Smallingerland, op het woonwagenkamp gelegen aan [adres] aldaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool meerdere kogels in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, zulks terwijl die [slachtoffer] zich op korte afstand van verdachte in een personenauto nabij de door die [slachtoffer] bewoonde woonwagen bevond en vervolgens nadat die [slachtoffer] uit die personenauto was gestapt, met een mes meermalen in de rug en een andere plaats van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 april 2001 te [woonplaats], in de gemeente Smallingerland, een wapen van categorie III, te weten een pistool, voorzien van de ingeslagen tekst "VZOR 50 CAL" en het nummer "C20216" en van het caliber 7.65 en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen bestemd voor het hierboven genoemde wapen van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
1 subsidiair: poging tot doodslag,
2: de voortgezette handeling van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid.
Namens verdachte is door de verdediging ter 's hofs terechtzitting een beroep gedaan op noodweer/noodweerexces op de gronden als vermeld in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota.
Het hof acht, gelet op de gehele context van de schietpartij, met name de gespannen relatie tussen verdachte en [slachtoffer], niet aannemelijk geworden, dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Zelfs in de voor verdachte meest gunstige lezing van de gebeurtenissen waarbij [slachtoffer] met zijn auto op de verdachte is ingereden, heeft niets verdachte belet om achter een woonwagen, in welks nabijheid hij zich bevond, weg te vluchten.
Evenmin acht het hof aannemelijk dat het handelen van verdachte, zo al moet worden aangenomen dat [slachtoffer] op hem is ingereden, het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door dat inrijden is veroorzaakt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte van te voren, tegen zijn gewoonte in, een pistool en een mes bij zich heeft gestoken en zich daarmee in de richting van [slachtoffer] heeft begeven. Mede gelet op hetgeen de deskundigen in hun rapportage hebben verklaard is veeleer aannemelijk dat verdachte handelde vanuit - mogelijk onderdrukte - agressie jegens [slachtoffer] welke al bij hem aanwezig was voordat [slachtoffer] op hem inreed.
Het hof acht mitsdien verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft schoten afgevuurd in de richting van het slachtoffer [slachtoffer] en heeft nadat deze [slachtoffer] zijn auto had verlaten met een mes gestoken in het lichaam van die [slachtoffer].
In beginsel acht het hof een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Het hof zal echter op grond van het volgende anders beslissen.
Uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages van G. de Jong, forensisch psycholoog, R. Vriesema, psychiater en psychoanalyticus en D.F.J. Hoekstra, sociaal geneeskundige AGZ en gedragsdeskundige FPD Almelo, blijkt dat ambulante behandeling van verdachte gewenst is. De deskundigen komen tot dit advies op grond van hun vaststelling dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens van zodanige aard dat het telastegelegde onder 1 hem in verminderde mate kan worden toegerekend. In zoverre kan het hof zich met deze vaststelling en dit advies verenigen en maakt dit tot het zijne.
Daarnaast heeft het hof bij de bepaling van na te melden straf rekening gehouden met de inhoud van het rapport van C. Deurman, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, inhoudende een voorstel tot het ondergaan van electronisch toezicht als bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft tevens gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatie-register van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 10 september 2003 waaruit blijkt dat verdachte slechts één keer in 1992 ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof zal verdachte derhalve veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden omvang.
Aan de voorwaardelijke straf zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, omdat het hof het noodzakelijk acht dat verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht staat van en begeleid wordt door de Stichting Reclassering Nederland.
Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, door een schriftelijke opgave bij de advocaat-generaal binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep gevoegd.
Nu de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, dient de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid van het Wetboek van Strafvordering in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, welke worden begroot op nihil, en met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 56, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en 2 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of na te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich gedurende zes maanden onder elektronisch toezicht zal stellen met inachtneming van hetgeen in het rapport van de Stichting Reclassering Nederland, d.d. 6 november 2003 is geadviseerd en van hetgeen op basis daarvan tussen de veroordeelde en de Reclassering zal worden overeengekomen, behoudens hetgeen in dat rapport omtrent de datum van ingang van het elektronisch toezicht is geadviseerd;
beveelt dat het electronisch toezicht voorafgaand aan de uitvoering van de hierna te noemen taakstraf, bestaande uit een werkstraf, doch uiterlijk binnen twee maanden na ingang van de proeftijd zal beginnen;
b. dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen door die instelling hem in zijn reclasseringsbelang te geven, ook als dit zou inhouden behandeling bij de Ambulante Forensische Psychiatrie te Leeuwarden voor zover en zolang de reclassering zulks (binnen de grenzen van de proeftijd) nodig acht, met dien verstande dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd, zulks met opdracht aan genoemde instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt verdachte tevens tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren,
met bevel voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van eenhonderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Kalsbeek, voorzitter, Van Dijk en Knigge, in tegenwoordigheid van mevrouw Eisma als griffier, zijnde mr. Knigge voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.