ECLI:NL:GHLEE:2003:AN8041

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000619-02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Weenink
  • Ellenbroek
  • P. Pennink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van inbraak en andere misdrijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 13 november 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van inbraak in de woning van de aangeefster, [slachtoffer], op 13 januari 2002. Het hof moest beoordelen of er boven redelijke twijfel was dat de verdachte de dader was. De aangeefster had in haar verklaringen verschillende signalementen van de dader gegeven, die op essentiële punten afweken van de kenmerken van de verdachte. Het hof constateerde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Het hof heeft vastgesteld dat er twee belangrijke aanwijzingen waren die erop wezen dat de verdachte niet de dader was. Ten eerste waren de lichamelijke kenmerken die de aangeefster had opgegeven niet van toepassing op de verdachte. Ten tweede bleek uit getuigenverklaringen dat de verdachte op de avond voor de inbraak aanwezig was op een feestje waar alcohol werd gedronken, wat in strijd was met de verklaring van de aangeefster dat de dader niet naar alcohol rook.

Na het afwegen van het bewijs en de verklaringen, kwam het hof tot de conclusie dat er gerede twijfel bestond over de schuld van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de hem tenlastegelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en werd de verdachte onmiddellijk in vrijheid gesteld. Het hof gelastte de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000619-02
Arrest d.d. 13 november 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 30 mei 2002 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Zambia),
ingeschreven te [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei,
Holstmeerweg 7, Leeuwarden,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het vonnis waarvan beroep.
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een maatregel en heeft de teruggave gelast van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie en de verdachte zijn d.d. 13 juni 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 4 augustus 2003 en 30 oktober 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak.
Het hof ziet zich geplaatst voor de vraag of boven redelijke twijfel is verheven dat verdachte degene is geweest die in de zeer vroege ochtend van zondag 13 januari 2002 in de woning van aangeefster [slachtoffer] is binnengedrongen.
Het hof stelt vast dat er twee concrete aanwijzingen zijn waaruit zou kunnen volgen dat die persoon een ander is geweest dan verdachte, te weten:
1) [slachtoffer] heeft in haar eerste verklaring van zondag 13 januari 2002 te 05.00 uur (politie-pv blz. 0051), dat wil zeggen opgenomen slechts ruim één uur na haar eerste alarm van 03.46 uur, een signalement van de dader gegeven dat op essentiële punten afwijkt van de lichamelijke kenmerken van verdachte zoals die zich bij confrontatie onontkoombaar voordoen;
[slachtoffer] heeft in haar tweede verklaring van zondag 13 januari 2002 te 05.00 uur (politie-pv blz. 0053, kennelijk echter afgelegd later op die ochtend tot uiterlijk 12.00 uur, zoals gerelateerd op blz. 0015 van dat pv) laten opnemen dat zij de dader goed heeft kunnen zien in zijn gezicht en dat tijdens de doorzoeking door de dader van de woonkamer daar het licht aan was;
[slachtoffer] heeft in haar derde verklaring van maandag 14 januari 2002 te 12.15 uur (politie-pv blz. 0056) laten opnemen dat zij meteen nadat haar hondje Trix was aangeslagen haar bril had opgezet en die toen niet meer had afgedaan, vandaar dat - aldus [slachtoffer] - zij de dader ook zo goed had kunnen zien;
het hof heeft echter uit eigen waarneming vastgesteld dat op verdachte kennelijk niet van toepassing zijn de navolgende door aangeefster opgegeven kenmerken: blanke man, gespierd, fors postuur, smal gezicht, volle brede, lichtgekleurde wenkbrauwen, kort blond haar, achterover gekamde pony; evenmin heeft verdachte een zware stem, zoals aangeefster heeft laten opnemen in haar eerste verklaring als hiervoor vermeld op blz. 0049;
2) [slachtoffer] heeft in haar tweede verklaring als hiervoor vermeld op blz. 0053 laten opnemen dat de dader niet riekte naar alcohol;
het hof stelt echter vast dat niet alleen uit de eigen verklaring van verdachte ter zitting van het hof op 4 augustus 2003, maar ook uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] (politie-pv blz. 0084), [getuige 2] (politie-pv blz. 0087), [getuige 3] (politie-pv blz. 0089) en [getuige 4] (politie-pv blz. 0091) kan blijken dat er in de voorafgaande avond en nacht van zaterdag 12 op zondag 13 januari 2002 tot een uur of half drie tijdens een feestje ten huize van [getuige 3] door vijf personen bier is gedronken, waarbij die gastvrouw spreekt van een leeg gedronken kratje, hetgeen bij een gemiddeld gebruik van die vijf bierdrinkers correspondeert met de door verdachte verklaarde eigen consumptie van vier of vijf biertjes;
Wat de onder 1) opgenomen omstandigheden betreft is het hof van oordeel dat daaraan onvoldoende kan afdoen dat aangeefster voorafgaand aan haar verhoor bij de rechter-commissaris op 22 september 2003, dat wil zeggen ruim anderhalf jaar na dato, verdachte samen met een ander heeft aangewezen uit een door de politie voorgehouden fotocollage, en dat zij daarna bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij zich nog steeds kon herinneren hoe de dader eruit zag, te weten breed in de zin van gespierd, rond gezicht en donker haar, zoals destijds ook aan de politie doorgegeven. Deze nadere beschrijving wijkt immers op essentiële punten af van dat eerder opgegeven signalement, maar is bovendien verkregen na confrontatie met een fotocollage die in zoverre eenzijdig was dat daarin geen enkele foto was opgenomen van een (volledig) blanke, althans blondharige persoon.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenstaande, bezien in onderling verband en samenhang, dat gerede twijfel kan bestaan dat verdachte inderdaad de persoon is geweest die de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Hoewel het aangetroffen vingerspoor en dna-spoor in de woning van aangeefster onmiskenbaar van verdachte afkomstig zijn en hoewel de aangetroffen schoensporen als wel opvallend toevallig in het algemeen wèl, maar voorzover getraceerd op de glasscherven in specifieke zin niet op verdachte kunnen worden teruggebracht, behoeft de door hem daarvoor - weliswaar in een wel uiterst laat stadium van de procedure - gegeven verklaring over zijn insluiping op de aan de tenlastegelegde feiten voorafgaande vrijdagmiddag 11 januari 2002 niet onwaar te zijn. Dat voor die insluiping bij nader onderzoek geen concrete bevestiging kon worden gevonden, kan daaraan onvoldoende afdoen.
Al met al heeft het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De voorlopige hechtenis van verdachte dient daarom te worden opgeheven, met bevel tot zijn onmiddellijke invrijheidstelling.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 en onder 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte;
gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- jas, licht van kleur;
- lederen, zwarte schoenen;
- GSM, Dutchtone Sagem;
- GSM, Pocketline Swing;
- GSM, Nokia;
- GSM, Ericson;
- blauw jack met capuchon;
- zwarte spijkerbroek;
- zwart jack, met capuchon;
- GSM, Philips Savvy;
- GSM, Dutchtone Sagem;
- GSM, Bosch;
- GSM, Ericson GH688;
- bankpas creditcard, blauw van de Royal Bank t.n.v. [naam];
- GSM, Pocketline Swing;
- GSM, Ericson blauw;
- jas, Nike;
- broek, zwart met streep op zijkant;
- sweater, wit met capuchon;
- broek, zwart;
- broek, zwart met streep op zijkant;
- simkaart los;
- grijze jas met capuchon;
- kleding van verdachte bij aanhouding.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Weenink, voorzitter, Ellenbroek en Pennink, in tegenwoordigheid van Braam als griffier, zijnde mr. Ellenbroek buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.