ECLI:NL:GHLEE:2003:AL8044

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 60/99 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. Drion
  • mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en de vraag naar belastingplicht over uitbetaalde opbrengsten aan gastvrouwen in een seksclub

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 3 oktober 2003, staat de vraag centraal of belanghebbende, die een seksclub exploiteert, omzetbelasting moet betalen over de opbrengsten die aan gastvrouwen worden uitbetaald. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd van ƒ 53.799,-, inclusief heffingsrente, omdat hij van mening is dat de belasting over de totale opbrengst van de diensten van de gastvrouwen moet worden voldaan. Belanghebbende betwist dit en stelt dat de gastvrouwen als zelfstandige ondernemers opereren en dat hun opbrengsten niet in haar omzet moeten worden betrokken. Ze beroept zich op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar de inspecteur ontkent dat er toezeggingen zijn gedaan en stelt dat er geen beleid is dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel rechtvaardigt.

Tijdens de zittingen zijn getuigen gehoord die bevestigen dat de gastvrouwen zelfstandig werken en dat hun opbrengsten apart worden behandeld. Het hof overweegt dat de diensten van de gastvrouwen geïntegreerd zijn in de activiteiten van de seksclub en dat de cliënten in feite gebruik maken van de diensten van de club als geheel. Het hof verwerpt de beroepen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake is van een schending van het vertrouwen of dat er ongelijk behandeld wordt ten opzichte van andere bedrijven in de sector.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en handhaaft de eerdere uitspraak van de inspecteur. De zaak benadrukt de complexiteit van belastingheffing in de context van de seksindustrie en de noodzaak voor duidelijke afspraken over de belastingplicht van zelfstandige ondernemers binnen deze sector.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
BK. 60/99 3 oktober 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Aan belanghebbende werd op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 door de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 53.799,-, zonder dat in die naheffingsaanslag een verhoging werd begrepen. In genoemd bedrag is f 1.457,-- aan te betalen heffingsrente begrepen.
Op het tijdig ingediend bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 18 december 1998 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 25 januari 1999 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 10 mei 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigden van belanghebbende, vergezeld van belanghebbende en haar partner, zomede de inspecteur, bijgestaan door een medewerker van zijn eenheid. Ter zitting hebben partijen een door ieder van hen voorgelezen pleitnota overgelegd. Tegen de aan de pleitnota van de inspecteur toegevoegde bijlagen bestond van de zijde van belanghebbende geen bezwaar.
Ter zitting van 28 september 2001 te Assen voor mr. Fransen als raadsheer- commissaris zijn als getuigen gehoord A, B, C, D en E.
Van de beëdiging van die getuigen, zomede van de telkens door hen afgelegde verklaringen werd proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing door dezen werd getekend.
Vervolgens heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 25 april 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van belanghebbende en haar partner, zomede de inspecteur, bijgestaan door een ambtenaar van zijn eenheid.
Ter zitting is mede als getuige gehoord F.
Van haar beëdiging, zomede van de door haar afgelegde verklaring werd proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing door haar werd getekend.
Ter laatst vermelde zitting hebben de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken, en op grond van het verhandelde ter zitting, staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende exploiteert onder meer gedurende het onderhavige tijdvak een seksclub onder de naam G te Z (nader: de club).
Belanghebbende plaatst advertenties onder de naam G om cliënten te verwerven en plaatst mede advertenties voor het werven van gastvrouwen, waarbij de mogelijkheid tot intern verblijf wordt geboden.
De club beschikt over een bar en over kamers, al dan niet met whirlpool, waarin de cliënten zich met de gastvrouwen kunnen afzonderen.
Belanghebbende bepaalt welke cliënten wel of niet worden toegelaten en is met de gastvrouwen overeengekomen, dat dezen voor prostitutie beschikbaar zijn.
De gastvrouwen ontvangen een deel van de horecaopbrengst voor zover door hen gerealiseerd.
De gastvrouwen ontvangen voorts een deel van de opbrengst van hun diensten, welke opbrengst in eerste instantie door belanghebbende - al dan niet bij wijze van bewaring - in ontvangst werd genomen en later in kluisjes werd bewaard, waarna later afrekening met de gastvrouwen volgde. Belanghebbende heeft telkens bij het doen van aangifte en het voldoen van de omzetbelasting in het tijdvak de ontvangsten voor de diensten van de gastvrouwen verminderd met de betalingen aan de gastvrouwen.
De inspecteur heeft zich bij het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag op het standpunt gesteld, dat over de gehele opbrengst van de diensten van de gastvrouwen belasting moet worden voldaan en heeft in verband daarmee de naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 53.799,-, waarin is begrepen een bedrag van
ƒ 1.457,- aan heffingsrente.
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag, of belanghebbende de belasting mede dient te voldoen over het aan de gastvrouwen uitbetaalde gedeelte van de door dezen gerealiseerde opbrengsten voor hun diensten, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de inspecteur bevestigend wordt beantwoord; mede is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende zich te dezen op het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel kan beroepen, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Door belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting: Naast haar horeca-activiteiten ontplooien in de club een aantal gastvrouwen voor eigen rekening en risico hun activiteiten; de gastvrouwen zijn zelfstandige ondernemers en ontvangen een deel van de door hen gerealiseerde horecaomzet, alsmede hetgeen de gast hen betaalt indien zij zich samen terugtrekken in een van haar, belanghebbende, gehuurde kamer.
De aan de gastvrouwen toe te rekenen opbrengsten voor hun diensten dienen dan ook niet in haar omzet betrokken te worden.
Voorts beroept zij zich op het vertrouwensbeginsel, aangezien de controlerend ambtenaar heeft verklaard niet terug te zullen komen op de aangiften vóór 11 juli 1997.
Mede beroept zij zich op het gelijkheidsbeginsel, aangezien alle bedrijven in de branche gelijk behandeld moeten worden, hetgeen niet steeds het geval is.
Zij concludeert tot vernietiging van het naheffingsaanslag en een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - aangevoerd in het vertoogschrift en mondeling ter zitting:
Naar zijn mening bestaan de diensten van belanghebbende uit horeca-activiteiten en uit het bieden van gelegenheid aan cliënten zich met gastvrouwen af te zonderen, welke diensten zij onder eigen naam aan de cliënten aanbiedt.
Belanghebbende dient dan ook omzetbelasting te voldoen over de gehele vergoeding die de cliënten betalen.
Hij ontkent dat aan belanghebbende een toezegging zou zijn gedaan, zoals door belanghebbende beweerd.
Hij ontkent het bestaan van een beleid, waarop belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel een beroep zou kunnen doen, terwijl door haar overigens geen namen worden genoemd, zodat hij niet kan nagaan of de stelling van belanghebbende juist is.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
Vaststaat, dat belanghebbende onder meer gedurende het tijdvak te Z onder de naam G een seksclub exploiteert en onder die naam via advertenties cliënten werft en via advertenties gastvrouwen werft, waarbij de mogelijkheid tot intern verblijf wordt geboden.
Voorts staat vast, dat de club een bar heeft en beschikt over kamers, al dan niet met whirlpool, waarin de cliënten zich met de gastvrouwen kunnen terugtrekken en waarbij belanghebbende bepaalt wie als cliënt wel of niet wordt toegelaten en belanghebbende met de gastvrouwen overeengekomen is, dat zij voor prostitutie beschikbaar zijn.
Mede staat vast, dat de gastvrouwen een deel van de horecaopbrengst ontvangen en een deel van hun prostitutieopbrengsten.
De getuige F heeft onder meer verklaard, dat zij als assistent-beheerder in de onderneming van belanghebbende in dienst is getreden en daarbij voor de bar zorgde en de dames in de activiteiten van de onderneming van belanghebbende begeleidde.
In die tijd was het zo, dat de dames voor hun diensten de prijzen bepaalden, welke prijzen door de cliënten rechtstreeks aan de dames werden betaald en welke ontvangsten door haar in bewaring werden aangenomen, waarvoor later kluisjes zijn gekomen.
Voorts verklaarde zij, dat aan het eind van de avond de dames hun verdiensten kregen uitbetaald onder inhouding van de bedragen voor de per tijdseenheid berekende kamerverhuur. Zij adviseerde de dames over richtprijzen om geen oneigenlijke concurrentieverhoudingen te krijgen in verband met de onderlinge sfeer. De dames waren vrij al dan niet te komen, maar bijvoorbeeld in vakantietijd werd in onderling overleg door haar en belanghebbende om aanwezigheid verzocht.
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en hetgeen de getuige F heeft verklaard - een en ander gezien in onderling verband en samenhang - acht het hof aannemelijk, dat de diensten van de gastvrouwen zodanig zijn geïntegreerd in de onderneming als seksclub van belanghebbende, dat op grond daarvan - mede naar maatschappelijke opvattingen - moet worden aangenomen, dat belanghebbende jegens haar cliënten een dienst bewijst, waarvan de diensten van de gastvrouwen - waarvoor belanghebbende hen een deel van de opbrengst doet toekomen - onderdeel uitmaken.
Mede op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen acht het hof niet aannemelijk, dat de cliënten van belanghebbende naast de afspraken over de diensten van belanghebbende zelf, afzonderlijke overeenkomsten sluiten met de gastvrouwen voor wat betreft de door dezen te verrichten dienst.
Belanghebbende heeft zich voorts nog beroepen op de vertrouwensleer in die zin, dat haar door de controlerend ambtenaar zou zijn toegezegd, dat op aangiften van voor 11 juli 1997 niet zou worden teruggekomen.
Het hof verwerpt dit beroep evenwel nu belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - mede gelet op de verklaring van de getuige D, dat hij die toezegging niet heeft gedaan, niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook anderszins is niet gebleken of aannemelijk geworden dat door de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen van belanghebbende is geschonden.
Belanghebbende heeft zich mede nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel, doch het hof verwerpt dit beroep eveneens, nu belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - mede gelet op de verklaring van de getuige D, die heeft verklaard dat er nog steeds niet echt een beleid is, de aanwezigheid van een beleid op grond waarvan zij zich met een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou kunnen beroepen niet aannemelijk heeft gemaakt. Aan het hof zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan een beroep op het gelijkheidsbeginsel gerechtvaardigd zou zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen is het beroep derhalve ongegrond.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. De beslissing.
Het hof handhaaft de bestreden uitspraak.
Gedaan op 3 oktober 2003 door prof. mr. Aardema, vice-president,
mr. Drion en mr. Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 8 oktober 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.