ECLI:NL:GHLEE:2003:AL1658

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummers 0300242 en 0300243
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Wachter
  • Bloem
  • Tromp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldsaneringsregeling en ontvankelijkheid van appellanten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, hebben [appellant 1] en [appellante 2] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Assen van 7 juli 2003, waarin hun verzoeken om toepassing van de schuldsaneringsregeling werden afgewezen. De appellanten stelden dat zij ontvankelijk waren in hun hoger beroep, onder verwijzing naar de korte beroepstermijn, het ontbreken van rechtsbijstand in eerste aanleg en de late toezending van de vonnissen. Het hof oordeelde dat de termijn voor het instellen van hoger beroep was aangevangen op de dag van de uitspraak, 7 juli 2003, en eindigde op 15 juli 2003. Echter, het hof erkende dat de informatievoorziening aan de appellanten gebrekkig was, wat hen verhinderde om tijdig hoger beroep in te stellen.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant 1] en [appellante 2] niet door een onafhankelijke rechter zijn gehoord, maar door een gerechtssecretaris, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit heeft geleid tot de conclusie dat de appellanten niet op de juiste wijze zijn geïnformeerd over hun rechtsmiddelen, wat hun toegang tot de rechter heeft belemmerd. Het hof heeft daarom besloten om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat de termijn voor hoger beroep strikt moet worden nageleefd.

Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de zaken terugverwezen naar de rechtbank Assen voor verdere behandeling, met inachtneming van de overwegingen in het arrest. Dit arrest benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak voor een goede informatievoorziening aan partijen in een rechtszaak.

Uitspraak

Arrest d.d. 11 september 2003
Rekestnummers 0300242 en 0300243
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest
in de zaak onder rekestnummer 0300242, van
[appellant 1],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant 1],
toevoeging,
procureur mr J.V. van Ophem,
advocaat mr G.A. Versteegh,
en in de zaak onder rekestnummer 0300243, van
[appellante 2],
appellante,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellante 2],
toevoeging,
procureur mr J.V. van Ophem,
advocaat mr G.A. Versteegh.
Het geding in eerste aanleg
In beide zaken
Bij vonnissen van 7 juli 2003 heeft de rechtbank te Assen afgewezen de respectievelijke verzoeken van [appellant 1] en [appellante 2] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen uit te spreken.
Het geding in hoger beroep
In beide zaken
Bij beroepschriften, ingekomen ter griffie op 18 juli 2003, hebben [appellant 1] en [appellante 2] ieder afzonderlijk verzocht voornoemde vonnissen te vernietigen en opnieuw beslissende - naar het hof begrijpt onder vernietiging van de vonnissen van 7 juli 2003 - alsnog de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem respectievelijk haar toe te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 25 juli 2003 met bijlagen, van de rechtbank Assen en een faxbericht van 2 september 2003 van mr Van Ophem, met bijlage.
Ter zitting van 4 september 2003 is de zaak behandeld.
De ontvankelijkheid van [appellant 1] en [appellante 2] in de door hen ingestelde hoger beroepen
In beide zaken
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 292 lid 2 Faillissementswet heeft de schuldenaar in zaken waarin het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep.
2. De vonnissen, waarbij de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] zijn afgewezen, zijn uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2003. De beroepschriften zijn op 18 juli 2003 ter griffie van het hof binnengekomen.
3. [appellant 1] en [appellante 2] stellen dat zij kunnen worden ontvangen in het door hen ingestelde hoger beroep. [appellant 1] en [appellante 2] stellen zich op het standpunt dat - gezien de zeer korte beroepstermijn, het ontbreken van rechtsbijstand in eerste aanleg en de late toezending van de vonnissen - de beroepstermijn ingaat op de dag van ontvangst van de vonnissen, dan wel op de dag van verzending daarvan. Subsidiair doen [appellant 1] en [appellante 2] een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding.
4. Anders dan [appellant 1] en [appellante 2] menen, laat de tekst van artikel 292 lid 2 Faillissementswet geen andere uitleg toe dan dat de termijn voor het instellen van hoger beroep ingaat op de dag van de uitspraak. In de onderhavige zaak betekent één en ander dat de termijn voor indiening van het hoger beroep is aangevangen op 7 juli 2003 en is geëindigd op dinsdag 15 juli 2003.
5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in het belang van een goede rechtspleging, juist ook in zaken waarin een korte termijn voor hoger beroep geldt, omtrent het tijdstip waarop die termijn aanvangt en eindigt duidelijkheid dient te bestaan en dat derhalve aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden.
6. Ter beoordeling van het hof ligt thans de vraag voor of zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die meebrengen dat in de onderhavige zaak een uitzondering op voornoemd uitgangspunt dient te worden aanvaard. Daarbij is het volgende van belang.
7. Ter zitting in hoger beroep hebben [appellant 1] en [appellante 2] verklaard dat zij op 7 juli 2003 in de rechtbank Assen (hierna ook te noemen: de rechtbank) zijn gehoord door een gerechtssecretaris, die hen aan het einde van het gesprek meedeelde dat zij aan de rechter verslag zou doen van dat gesprek en dat de rechter later die dag een beslissing zou nemen. De gerechtssecretaris gaf [appellant 1] en [appellante 2] te kennen dat zij in de loop van die middag telefonisch contact konden opnemen met de griffie van de rechtbank om de uitslag te vernemen. [appellant 1] heeft ter zitting in hoger beroep verder verklaard dat hij in de namiddag van 7 juli 2003 heeft gebeld met de griffie van de rechtbank en dat hem door een griffiemedewerker werd meegedeeld dat de verzoeken van hem, respectievelijk [appellante 2], waren afgewezen. Op zijn vraag wat hij tegen de beslissingen kon ondernemen, kreeg [appellant 1] naar zijn zeggen als antwoord dat hij een brief zou krijgen waar alles in stond.
8. Uit de stukken van het geding blijkt dat de afschriften van de vonnissen, waarvan beroep, zijn gedateerd op 9 juli 2003 en dat de envelop waarin het vonnis ten aanzien van [appellant 1] klaarblijkelijk is verzonden, door KPN is afgestempeld op 11 juli 2003. Op grond daarvan acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat [appellant 1] en [appellante 2] eerst op 11 juli 2003 gewaar werden dat - zoals onder voornoemde vonnissen door de griffier wordt vermeld - de termijn om tegen voornoemde vonnissen hoger beroep in te stellen acht dagen bedraagt en dat deze termijn was aangevangen op de dag van de uitspraak, te weten 7 juli 2003.
9. [appellant 1] en [appellante 2] hebben ter zitting van het hof voorts verklaard dat zij op maandag 14 juli 2003 met het Bureau voor Rechtshulp hebben gebeld en van dat Bureau een lijst met namen en adressen van advocaten hebben gekregen die zij konden benaderen om hun belangen te behartigen. Die maandag en de daaropvolgende dagen hebben [appellant 1] en [appellante 2] telefonisch diverse advocaten benaderd. Pas op woensdag 16 juli 2003 slaagden zij er in een advocaat, mr Versteegh, te vinden die hun zaken wilde aannemen.
10. Ter zitting van het hof heeft mr Versteegh bevestigd dat haar kantoor op woensdag 16 juli 2003 contact heeft gehad met [appellant 1] en [appellante 2]. Zij zijn donderdag 17 juli 2003 ten kantore van mr Versteegh verschenen voor een gesprek, hetgeen leidde tot de indiening van de beroepschriften ter griffie van het hof op vrijdag 18 juli 2003.
11. Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, beschouwd in onderling verband en samenhang, is het hof van oordeel dat de informatievoorziening aan [appellant 1] en [appellante 2] ten aanzien van de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen de vonnissen van 7 juli 2003 gebrekkig is geweest en dat mede als gevolg daarvan de termijn voor het indienen van hoger beroep is overschreden.
12. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [appellant 1] en [appellante 2] zijn gehoord door een gerechtssecretaris, werkzaam bij de rechtbank Assen, en niet door een onafhankelijke rechter.
Immers op grond van het hiervoor in r.o. 7 overwogene en gelet op het ontbreken van een proces-verbaal van verhoor van [appellant 1] en [appellante 2] door de rechter, moet worden aangenomen dat [appellant 1] en [appellante 2] niet door de rechtbank zijn gehoord.
13. Voornoemde feiten en omstandigheden brengen mee dat in de onderhavige zaak een uitzondering op het in r.o. 5 genoemde uitgangspunt dient te worden aanvaard.
[appellant 1] en [appellante 2] kunnen daarom worden ontvangen in de door hen ingestelde hoger beroepen.
De schending van artikel 6 EVRM
In beide zaken
14. Het hof heeft bij arrest van 25 juni 2003, LJN AH8724, reeds geoordeeld dat de in r.o. 12 geschetste gang van zaken in strijd is met het in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde recht op een eerlijk proces. In het bijzonder acht het hof het recht van [appellant 1] en [appellante 2] op toegang tot de rechter en het recht van [appellant 1] en [appellante 2] om door de rechter te worden gehoord - welke rechten begrepen moeten worden geacht onder het recht op een eerlijk proces - geschonden.
15. Niettegenstaande voormelde uitspraak heeft de rechtbank te Assen ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] in strijd met het bepaalde in artikel 6 EVRM gehandeld.
16. In voormeld arrest heeft het hof als hoofdregel geformuleerd dat de - hierboven in r.o. 14 bedoelde - schending van artikel 6 EVRM niet kan leiden tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, aangezien de rechtbank een eindvonnis heeft gewezen en de procedure in hoger beroep er mede toe strekt onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
17. In de omstandigheden dat [appellant 1] en [appellante 2] in eerste aanleg niet zijn gehoord door een onafhankelijke rechter, dat mede daardoor de informatievoorziening aan [appellant 1] en [appellante 2] ten aanzien van de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep tegen de vonnissen van 7 juli 2003 gebrekkig is geweest en dat het hof reeds bij eerdergenoemd arrest heeft geoordeeld dat schuldenaars, die toelating tot de schuldsaneringsregeling verzoeken, dienen te worden gehoord door een onafhankelijke rechter, vindt het hof aanleiding een uitzondering op de in r.o. 16 vermelde hoofdregel aan te nemen.
Vorenbedoelde omstandigheden maken de schending van artikel 6 EVRM dermate ernstig dat - onder vernietiging van de vonnissen waarvan beroep - de zaken dienen te worden teruggewezen naar de rechtbank te Assen.
De slotsom
In beide zaken
18. Gelet op het vorenstaande dienen de vonnissen waarvan beroep te worden vernietigd en zullen de zaken worden teruggewezen naar de rechtbank te Assen ter berechting en afdoening met inachtneming van dit arrest.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank te Assen van 7 juli 2003;
wijst de zaken terug naar de rechtbank te Assen ter afdoening en berechting met inachtneming van dit arrest.
Aldus gewezen door mrs Wachter, voorzitter, Bloem en Tromp, raden en uitgesproken door mr Wachter, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra als griffier ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 11 september 2003.