ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ6851

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0200553
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Pruiksma
  • J. Meijeringh
  • A. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade in privé-situatie van werknemer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Noordelijke Beveiligingsorganisatie B.V. (NBO) voor schade die de appellant, een beveiligingsbeambte, heeft geleden in zijn privé-situatie. De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen, waarin zijn vordering tot schadevergoeding was afgewezen. De appellant stelde dat NBO aansprakelijk was op grond van artikel 7:658 BW, dat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving regelt, en artikel 7:611 BW, dat goed werkgeverschap voorschrijft. De appellant voerde aan dat hij door een steekincident, dat zich voordeed in zijn privé-tijd, schade had geleden die verband hield met zijn werkzaamheden als beveiligingsbeambte.

Het hof oordeelde dat de zorgplicht van de werkgever zich niet uitstrekt tot ongevallen die de werknemer in zijn privé-situatie overkomen. De verplichting van de werkgever om een veilige werkomgeving te bieden, houdt verband met de zeggenschap die de werkgever heeft over de werkplek en de werkzaamheden van de werknemer. In dit geval was er geen relevant verband tussen de onrechtmatige gedraging van een derde en de werkzaamheden van de appellant in de supermarkt. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die NBO aansprakelijk zouden maken voor de schade die hij had geleden.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van werkgevers voor schade die werknemers in hun privé-situatie lijden, zelfs als deze schade mogelijk verband houdt met hun werk.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 augustus 2003
Rolnummer 0200553
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
voorwaardelijke toevoeging,
procureur: mr A.H. Lanting,
tegen
Noordelijke Beveiligingsorganisatie B.V.,
gevestigd te Nieuw-Buinen, gemeente Emmen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: NBO,
procureur: mr P.R. van den Elst.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 11 september 2002 door de sector kanton van de rechtbank te Assen, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 december 2002 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van NBO tegen de zitting van 18 december 2002.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis, gewezen door de Rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen, op 11 september 2002 in de procedure tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde (zaak-/ rolnummer 102879 CV EXPL 02-1180) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zoveel wettelijk toegestaan voor recht te verklaren dat geïntimeerde aansprakelijk is terzake van hetgeen appellant is overkomen op 10 februari 2000, zoals in het petitum van de dagvaarding in prima omschreven, met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door NBO verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, het vonnis van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen, tussen partijen gewezen op 11 september 2002 in stand te laten, althans te bevestigen, meer subsidiair de grieven van [appellant] ongegrond te verklaren, met veroordeling van [appellant], bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten vallende op beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vastgestelde feiten onder overweging 3 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld. In appél zal daarom van diezelfde feiten worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven:
2. De grieven strekken ten betoge dat NBO ofwel op grond van schending van de verplichtingen welke voor haar als werkgever voortvloeien uit artikel 7:658 BW, ofwel uit hoofde van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade, zodat de andersluidende beslissing van de kantonrechter dient te worden vernietigd en de vordering van [appellant] alsnog dient te worden toegewezen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3. Naar de tekst van artikel 7:658 lid 1 BW gaat het om een zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving en de gebruikte werktuigen. Weliswaar dient dit vereiste en het vereiste dat de schade de werknemer in de uitoefening van zijn functie is overkomen, ruim te worden uitgelegd, doch er bestaat geen goede grond deze eisen geheel terzijde te stellen en de werkgever ook aansprakelijk te achten voor ongevallen die de werknemer in zijn privé situatie zijn overkomen. De in bedoeld artikel neergelegde verplichting van de werkgever de werkzaamheden zodanig te organiseren dat de werknemer is beschermd tegen aan zijn arbeid verbonden veiligheidsrisico's vloeit immers niet slechts voort uit de sociaal-economische positie van de werkgever ten opzichte van zijn werknemer, maar houdt ook nauw verband met zijn zeggenschap over de werkplek en zijn bevoegdheid zijn werknemer aanwijzingen te geven ter zake van de wijze van uitoefening van diens werkzaamheden. In de regel ontbreken deze zeggenschap en bevoegdheid als het gaat om de privé-situatie van de werknemer (zie HR 22 januari 1999, NJ 1999,534). Nu in casu in plaats en tijd geen enkel rechtens relevant verband kan worden aangetroffen tussen de onrechtmatige gedraging van [betrokkene] en de door [appellant] inpandig te verrichten werkzaamheden als veiligheidsbeambte in de winkel van Super De Boer, kan jegens NBO door [appellant] niet de bescherming worden ingeroepen die artikel 7:658 BW in beginsel aan de werknemer beoogt te bieden.
4. De vraag of een werkgever uit hoofde van goed werkgeverschap aansprakelijk is voor een mishandeling die de werknemer, ofschoon beweerdelijk samenhangend met zijn werkzaamheden, in zijn privé situatie is overkomen, dient naar de omstandigheden van het gegeven geval te worden beantwoord . Voor een bevestigende beantwoording van die vraag is slechts plaats onder bijzondere omstandigheden. Dergelijke bijzondere omstandigheden, waarbij in casu kan worden gedacht aan een NBO bekende, van [betrokkene] uitgaande, ernstige dreiging richting [appellant], zijn onvoldoende gesteld of gebleken. Het feit dat zich in oktober 1999 een steekincident heeft voorgedaan, waarvan [appellant] weliswaar het slachtoffer was, doch [betrokkene] niet de dader, alsmede het feit dat [appellant] in de betreffende supermarkt regelmatig is geconfronteerd met (agressieve) winkeldieven (hetwelk overigens inherent lijkt aan het vak van beveiligingsbeambte in een supermarkt) is daarvoor volstrekt onvoldoende. Dat zich tussen [appellant] en [betrokkene] eerder incidenten zouden hebben voorgedaan binnen het kader van de door [appellant] verrichte werkzaamheden wordt door [appellant] wel gesteld, maar is door de NBO gemotiveerd betwist. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof echter niet toe nu niet is gesteld of gebleken dat van die beweerdelijk eerder plaatsgevonden hebbende incidenten een zodanige dreiging uitging dat NBO - mits daarvan op de hoogte -daarop enigerlei actie had moeten nemen.
5. De algemene stelling van [appellant] dat het beroep van beveiligingsbeambte met zich meebrengt dat door de werkgever een roulatie-beleid dient te worden gevoerd , zodat verschillende beambten op een bepaalde werkplek werkzaamheden verrichten, spreekt bepaald niet voor zich en had - in het licht van de gemotiveerde betwisting terzake door NBO - deugdelijk moeten worden onderbouwd, nog daargelaten dat NBO gemotiveerd heeft aangegeven dat [appellant] wel degelijk ook op andere werkplekken is ingezet. Nu deze stelling elke onderbouwing mist, heeft [appellant] ook op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan, zodat ook hier aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het hof gaat aan de stelling voorbij.
6. Resteert de - overigens eveneens gemotiveerd door NBO betwiste - stelling van [appellant] dat hij vanwege gevoelens van onveiligheid of anderszins aan NBO heeft kenbaar gemaakt zijn werkzaamheden niet (langer) in de supermarkt aan de [adres] te willen uitoefenen. Waar [appellant] ook hier slechts aangeeft dat de beweerdelijk bij hem bestaande gevoelens van onveiligheid direkt zijn gerelateerd aan bedoeld steekincident en het feit dat er (ook) in de onderhavige supermarkt sprake was van veelvuldig voorkomende winkeldiefstallen door soms agressief reagerende personen, valt - zonder nadere toelichting, welke ontbreekt - niet in te zien dat NBO, door beweerdelijk een verzoek tot overplaatsing niet te honoreren, het risico heeft gecreëerd dat zich in casu heeft voorgedaan.
Ook hier heeft [appellant] onvoldoende gesteld om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten. De stelling wordt eveneens gepasseerd.
7. De grieven falen.
De slotsom.
8. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van NBO tot aan deze uitspraak op € 193,-- aan verschotten en € 771,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad, voorzover het de veroordeling in de proceskosten betreft.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Pruiksma en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 27 augustus 2003.