Beschikking d.d. 20 augustus 2003
Rekestnummer 0200305
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appèl,
geïntimeerde in incidenteel appèl,
hierna ook te noemen: de man,
procureur mr J. de Goede,
advocaat mr E.M.M. van de Loo,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appèl,
appellant in incidenteel appèl,
hierna ook te noemen: de vrouw,
procureur mr P.R. van den Elst,
advocaat mr J. Zandvoort.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 17 juni 2002 heeft de rechtbank te Groningen - voor zover hier van belang - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), geboren [in] 1995, en [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), geboren [in] 1998, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op Euro 427,50 per kind per maand. Voorts heeft de rechtbank met ingang van eerdergenoemde datum de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw bepaald op Euro 1.346,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 17 september 2002, heeft de man verzocht de beschikking van 17 juni 2002 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te bepalen op Euro 370,-- per kind per maand en
- de door de man aan de vrouw te bepalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van eerdergenoemde datum te bepalen op nihil, subsidiair op een bedrag van Euro 190,-- per maand,
kosten rechtens.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2002, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het door de man ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 17 juni 2002 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand te bepalen op Euro 2.233,-- per maand, althans te bepalen op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 november 2002, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 30 januari 2003 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren, te weten [kind 1], geboren [in] 1995, en [kind 2], geboren [in] 1998. Op 30 augustus 2001 zijn partijen feitelijk uiteen gegaan. Bij beschikking van 19 maart 2002 is de echtscheiding van partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 25 april 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Sinds het feitelijk uiteengaan van partijen verblijven de minderjarige kinderen bij de vrouw.
De ingangsdatum
2. Geen van partijen heeft een grief opgeworpen tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de onderhoudsverplichting(en) te weten de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het hof zal dan ook de (eventuele) door de man aan de vrouw te betalen alimentatie ten behoeve van de beide minderjarige kinderen van partijen en ten behoeve van de vrouw vaststellen met ingang van 25 april 2002, de datum waarop de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking heeft plaatsgevonden.
De geschilpunten
3. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van de kinderen (grief 1 in principaal appèl);
- de behoefte van de vrouw (grief 2 in principaal appèl);
- de draagkracht van de man en wel op het punt van het inkomen (grief 3, 4 en 5 in principaal appèl en grief 1 in incidenteel appèl);
- het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen (inleiding en ter zitting aangevoerde grief);
- de draagkrachtruimtevergelijking (grief 6 in principaal appèl).
De behoefte van de kinderen
4. Partijen verschillen van mening over de omvang van de behoefte van de kinderen.
5. Het hof zal de behoefte van de kinderen, zoals gebruikelijk, vaststellen aan de hand van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen. Bijzondere omstandigheden die meebrengen dat in het onderhavige geval van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken, zijn gesteld noch gebleken. De man heeft zijn stelling dat de werkelijke kosten van de kinderen - gezien de wijze waarop partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd - slechts Euro 250,- per kind per maand (hebben) bedragen, onvoldoende onderbouwd zodat het hof die stelling zal passeren.
6. Bij het hanteren van deze tabel wordt, naast de leeftijd van de kinderen, uitgegaan van het netto besteedbaar maandinkomen van het gezin tijdens de laatste jaren van het huwelijk.
7. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat het netto besteedbaar gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk Euro 3.334,38 per maand heeft bedragen, zoals ook de rechtbank reeds had vastgesteld. Het hof zal de behoefte van de kinderen derhalve vaststellen aan de hand van dit inkomen. Voorts uitgaande van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen (naar de tarieven van 2002) en de leeftijd van de kinderen is het hof van oordeel dat de behoefte van de kinderen in redelijkheid dient te worden bepaald op afgerond Euro 809,-- per maand en derhalve op
Euro 405,-- per kind per maand.
De behoefte van de vrouw
8. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van de vrouw, mede gelet op de welstand tijdens het huwelijk, dient te worden vastgesteld en in hoeverre de vrouw door middel van eigen inkomsten in deze behoefte kan voorzien.
9. Als uitgangspunt geldt dat de behoefte van de gewezen echtgeno(o)t(e) wordt gesteld op het bedrag dat nodig is om een staat te voeren die de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid past, daarbij (mede) gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk.
10. Maatgevend voor de beoordeling van de welstand van partijen tijdens het huwelijk is het gezinsinkomen dat partijen tijdens de laatste jaren van het huwelijk ter beschikking stond, welk, zoals reeds hiervoor is overwogen, Euro 3.334,38 per maand bedroeg.
11. De behoefte van de vrouw wordt in redelijkheid vastgesteld op 60% van Euro 2.525,38 (namelijk het netto besteedbaar gezinsinkomen per maand minus de kosten van de kinderen zoals hiervoor berekend), derhalve afgerond Euro 1.515,-- netto per maand. Het hof is van oordeel dat bij de bepaling van voornoemd percentage voldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat thans sprake is van dubbele huishoudens waaraan hogere kosten zijn verbonden dan die verbonden waren aan het huishouden van partijen tijdens hun huwelijk.
12. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:157 lid 1 BW heeft een gewezen echtgenoot recht op een uitkering tot levensonderhoud, indien deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
13. Dit dient in zoverre te leiden tot nihilstelling c.q. vermindering van de alimentatie op grond van het feit dat de onderhoudsgerechtigde geheel of gedeeltelijk in eigen levensonderhoud kan voorzien.
14. Bij de beroepen beschikking is - gezien de door de rechtbank opgestelde berekening van de draagkracht van de vrouw - het inkomen van de vrouw uit arbeid vastgesteld op Euro 1.575,- netto per maand. Tegen de hoogte van dit inkomen is door geen van partijen een grief opgeworpen zodat het hof er ook in hoger beroep van uit gaat dat de vrouw een inkomen uit arbeid heeft van Euro 1.575,- netto per maand.
15. Waar het netto inkomen van de vrouw Euro 1.575,-- bedraagt en mitsdien de hiervoor reeds vastgestelde behoeftigheid van Euro 1.515,-- per maand overstijgt, slaagt de grief van de man in zoverre en dient de partneralimentatie overeenkomstig zijn verzoek op nihil te worden vastgesteld.
De draagkracht van de man/het inkomen
Inkomen uit arbeid
16. Partijen verschillen van mening over de omvang van het in de berekening te betrekken inkomen uit arbeid van de man.
17. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is met betrekking tot het arbeidsverleden van de man het navolgende gebleken. Tot 15 november 2001 had de man een fulltime dienstverband bij [voormalig werkgever 1] als directiesecretaris. Met ingang van 1 december 2001 tot en met 1 december 2002 is de man voor 24 uren per week werkzaam geweest bij de [voormalig werkgever 2]. Met ingang van 1 december 2002 is de man door de [voormalig werkgever 2] ontslagen. De man is thans werkloos en is in afwachting van de vaststelling van zijn recht op een WW-uitkering en de hoogte daarvan.
18. Het hof zal de omstandigheid dat de man thans werkloos is buiten beschouwing laten, omdat de werkloosheid van de man naar het oordeel van het hof - gelet op de universitaire opleiding en werkervaring van de man alsmede de door de man ter zitting in hoger beroep uitgesproken verwachting op het vinden van een baan - van tijdelijke aard is. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de man, al dan niet door middel van een aanhouding van de zaak, in de gelegenheid te stellen nadere stukken en/of een specificatie betreffende de (hoogte van de) WW-uitkering over te leggen, zoals de man ter zitting in hoger beroep heeft verzocht.
19. Vast staat dat de man een inkomensvermindering heeft ondervonden door de overgang van [voormalig werkgever 1] naar de [voormalig werkgever 2]. Deze inkomensvermindering is zowel het gevolg van een lagere inschaling, als van het aangaan van een parttime dienstverband. Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de man in zijn baan bij [voormalig werkgever 1] overspannen was geraakt, acht het hof het redelijk dat de man ander werk heeft gezocht en werk heeft aanvaard tegen een lagere beloning dan de man tevoren ontving. Het hof is echter van oordeel dat de man zich als onderhoudplichtige ten opzichte van de vrouw en de kinderen, de onderhoudsgerechtigden, er van had dienen te onthouden een parttime dienstverband te aanvaarden in plaats van een fulltime dienstbetrekking. Niet is gesteld of gebleken dat de functie bij [voormalig werkgever 2] uitsluitend parttime kon worden ingevuld. Evenmin is komen vast te staan - de vrouw heeft de daartoestrekkende stellingen van de man gemotiveerd weersproken - dat de man tengevolge van zijn (situatieve) arbeidsongeschiktheid in zijn baan bij de [voormalig werkgever 1], dan wel tengevolge van met de echtscheiding en de verhuizing van de vrouw en kinderen samenhangende problemen, niet in staat zou zijn fulltime te werken. De omstandigheid dat de man - zoals hij heeft gesteld - minder is gaan werken om er meer voor de kinderen te kunnen zijn, acht het hof voorts niet aannemelijk, nu partijen reeds feitelijk uiteen waren en de kinderen bij de vrouw verbleven c.q. bij haar hun gewone verblijfplaats hadden op het moment dat de man het parttime dienstverband aanvaardde. De vrouw heeft voorts de stelling van de man dat de keuze van de man om parttime te gaan werken mede in verband met de door de man op zich te nemen grotere zorg voor de kinderen een gezamenlijke keuze is geweest, gemotiveerd weersproken zodat de juistheid van deze stelling niet is komen vast te staan.
20. Op grond van het vorenoverwogene zal het hof in de berekening van de draagkracht van de man het inkomen betrekken dat de man (tot voor kort) verdiende bij de [voormalig werkgever 2], gerekend naar een (fictief) fulltime dienstverband. Het hof neemt daarbij tot uitgangpunt het inkomen dat de man blijkens de bij brief van 1 mei 2002 in eerste aanleg overgelegde salarisspecificatie van april 2002 verdiende. Voorts houdt het hof rekening met een vakantie-uitkering van 8% bruto en een - niet in geschil zijnde - eindejaarsuitkering ten bedrage van Euro 1.461,--.
Ziektekosten
21. Het hof zal voor wat betreft de ziektekosten eveneens uitgaan van de gegevens die daaromtrent blijken uit de salarisspecificatie april 2002.
22. Het hof zal de (belaste) tegemoetkoming van de werkgever in de (particuliere) ziektekostenverzekering van de man ad Euro 108,97 per maand als fiscale bijtelling in aanmerking nemen. Anders dan de vrouw, acht het hof niet aannemelijk dat de uit deze specificatie blijkende tegemoetkoming slechts een percentage is van de tegemoetkoming waarop de man aanspraak zou kunnen maken indien hij fulltime zou hebben gewerkt. Voor een correctie van deze tegemoetkoming naar het fulltime dienstverband dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man tot uitgangspunt heeft, is dan ook geen aanleiding.
23. Het hof zal voorts als last in aanmerking nemen de uit de specificaties blijkende op het salaris van de man ingehouden premies te weten Euro 23,20 per maand ter zake van de aanvullende verzekeringen, Euro 150,-- per maand ter zake van de basisverzekering en Euro 52,64 per maand ter zake van de wettelijke premies MOOZ en WTZ. Deze premie is blijken eveneens uit het door de man bij brief van 1 mei 2002 in eerste aanleg overgelegde bewijs van deelneming van 28 januari 2002. Het hof zal de totale premie ad Euro 225,84 per maand voorts verminderen met een bedrag van Euro 13,- per maand zijnde een bedrag ter grootte van de nominale premie die iemand die ingevolge de ziekenfondswet verplicht verzekerd is, verschuldigd is en welke premie dient te worden voldaan uit de alimentatievrije voet.
Inkomen uit vermogen
24. Partijen verschillen voorts van mening over het antwoord op de vraag of bij de berekening van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met het vermogen waarover de man beschikt.
25. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de man een vermogen bezit van Euro 911.101,--, zoals ook de rechtbank reeds had vastgesteld.
26. Het hof is van oordeel dat bij de berekening van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met een door de man te realiseren (fictief) rendement van 4% over het hiervoor genoemde vermogen nu de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht een dergelijk inkomen te kunnen realiseren en uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken wat het werkelijke rendement is. Anders dan de man ingang wil doen vinden, maakt de omstandigheid dat (het rendement over) het vermogen nimmer in het gezinsinkomen is gevloeid en dat het vermogen - dat de man onder uitsluitingsclausule uit een erfenis heeft ontvangen - buiten de huwelijksgemeenschap is gebleven, dit oordeel niet anders. Bepalend is immers dat de inkomsten uit vermogen van invloed zijn op de huidige draagkracht van de man. Voornoemde omstandigheden brengen slechts mee dat (het rendement over) het vermogen niet medebepalend is (geweest) voor de hoogte van de behoefte van de kinderen en de vrouw aan een bijdrage van de zijde van de man.
Vaststelling van de alimentatie
27. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep, wordt de draagkracht van de man (naar de tarieven van 2002) berekend als volgt:
bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking volgens
salarisspecificatie (fictief) Euro 42.264
vakantietoeslag (8%) Euro 3.381 +
eindejaarsuitkering Euro 1.461 +
pensioenpremie Euro 2.604 -
premie IP Euro 476 -
premie WW Euro 1.344 -
bijdrage werkgever ziektenkostenverzekering (IZZ) Euro 1.308 +
belastbaar loon Euro 43.990
eigenwoningforfait Euro 690
rente en kosten (hypotheek)schuld Euro 2.918 -
belastbare inkomsten uit woning Euro 2.228 -
belastbaar inkomen uit werk en woning, box 1 Euro 41.762
- Euro 4959 schijf 32.35%
- Euro 4737 schijf 37,85%
- Euro 5844 schijf 42 %
IB box 1 Euro 15.540
waarde van bezittingen/vermogensrechten Euro 911.101
heffingsvrij vermogen Euro 18.146 -
forfetair rendement (4% van Euro 892.955) Euro 35.718
IB box 3 (30% van Euro 35.718 - Euro 0) Euro 10.715
totaal IB (box 1 + box 3) Euro 26.255
heffingskorting (algemene + arbeidskorting) Euro 2.596 -
totaal aan inkomstenbelasting Euro 23.659
berekening besteedbaar inkomen
(fictief) inkomen box 1 Euro 43.990
(fictief) inkomen box 3 Euro 36.444 +
totaal inkomsten Euro 80.434
totaal aan inkomstenbelasting Euro 23.659 -
besteedbaar inkomen per jaar Euro 56.775
besteedbaar inkomen per maand Euro 4.731
alimentatievrije voet Euro 604
hypotheekrente Euro 243
hypotheekaflossing/premie Euro 151
forfait overige eigenaarslasten Euro 79
ziektekostenpremie Euro 213
kosten omgangsregeling Euro 83 +
draagkrachtloos inkomen Euro 1.373 -
draagkrachtruimte Euro 3.358
Van de draagkrachtruimte is 60% derhalve Euro 2.015,-- per maand beschikbaar voor alimentatie.
Hieruit volgt dat de man reeds buiten het fiscaal voordeel dat hij over de bijdrage ten behoeve van de minderjarigen kan genieten, in staat is ten behoeve van de minderjarigen - overeenkomstig hun door het hof vastgestelde behoefte - een bedrag van Euro 405,-- per kind per maand te voldoen.
Het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
28. In beginsel dienen partijen - zoals door de man bepleit - als de onderhoudsplichtige ouders naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van hun minderjarige kinderen.
29. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval evenwel aanleiding af te wijken van voornoemd uitgangspunt en de volledige kosten van de kinderen ten laste te laten komen van de man. Er is immers een aanzienlijk verschil in de ruimte die elk van partijen beschikbaar heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen. De draagkrachtruimte van de man bedraagt Euro 3.358,- per maand waarvan beschikbaar is voor alimentatie een bedrag van Euro 2.015,-- per maand, terwijl de man daarnaast over de bedragen ten behoeve van de beide kinderen een fiscaal voordeel van Euro 80,- per maand kan ontvangen. De draagkrachtruimte van de vrouw, uitgaande van haar inkomen uit arbeid en tevens rekening houdende met de heffingskortingen verband houdende met de bij haar verblijvende kinderen, bedraagt slechts Euro 183,-- per maand waarvan alsdan beschikbaar is voor alimentatie 60% oftewel een bedrag van Euro 110,- per maand.
De slotsom
30. Op grond van het voorgaande is de man naar het oordeel van het hof in staat en gehouden tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van Euro 405,-- per kind per maand.
31. De beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en er zal opnieuw worden rechtgedaan zoals hieronder aangegeven.
32. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in] 1995, en [kind 2], geboren [in] 1998, met ingang van 25 april 2002 op Euro 405,-- per kind per maand, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering dat aan de man op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend;
bepaalt dat deze bijdragen voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
bepaalt voorts de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 25 april 2002 op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Melssen, raden en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 augustus 2003.