2. Het gaat in dit geding - samengevat - om het volgende.
2.1. [failliet 1] heeft op een zestal kavels op "le Parc de l'Apanage" te Biscarosse (Frankrijk) recreatiebungalows gebouwd. De kavels behoorden toe aan SNC. Door [failliet 1] is met betrekking tot de op de kavels gebouwde bungalows geen recht van opstal gevestigd. [failliet 1] heeft met zes gegadigden voor de bungalows een koop/aannemingsovereenkomst gesloten. Nadat de bouw van de zes bungalows was gerealiseerd zijn de koop/aannemingsovereenkomsten met twee van de kopers ontbonden.
2.2. Op 22 december 1997 heeft [failliet 1] met [directeur appellant], directeur van [appellant], een koop/aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de levering en bouw van een Zweedse woning ter waarde van ƒ 950.913,--. Ter zake van de vooruitbetaling van de bouwtermijnen heeft [directeur appellant] zekerheid in de vorm van een bankgarantie bedongen. Omdat zij niet in staat was tot het verlenen van een bankgarantie, heeft [failliet 1] bij brief d.d. 5 januari 1998 aan
[directeur appellant] voorgesteld zekerheid te verschaffen door middel van overdracht van twee van de hiervoor genoemde recreatiebungalows.
2.3. De brief van 5 januari 1998 bevat (onder meer) de volgende passages:
"[appellant] treedt hierbij in de rechten van [directeur appellant], zodat bij een overdracht en teruglevering geen BTW probleem kan ontstaan.
De betalingen welke door [directeur appellant] namens [appellant] worden gedaan zullen primair gelden als betaling voor de woningen project Parc de L Apenage (...) en secundair als termijnbetalingen voor een door [failliet 1] te realiseren woning als omschreven in de koopovereenkomst van 20 december 1997.
(...)
[failliet 1] zal indien ze niet aan haar verplichtingen voldoet ter zake [directeur appellant], direct zonder verdere ingebrekestelling, het eigendomsrecht aan [directeur appellant] overdragen".
[directeur appellant] is met dit voorstel akkoord gegaan, waarna hij - op respectievelijk
9 januari 1998 en 20 januari 1998 een aanbetaling van in totaal ƒ 220.000,-- aan [failliet 1] heeft verricht.
2.4. Met haar brief van 21 april 1998 heeft [failliet 1] aan [directeur appellant] het volgende laten weten:
"Het spijt me je te moeten mededelen dat wij grote financiële problemen hebben. Ten aanzien van de huizen waarvan jij de zekerheid hebt, dreigt de huidige Franse grondeigenaar beslag te laten leggen op de woningen. Hierdoor worden jouw zekerheden zeer beperkt. Ik adviseer je, indien mogelijk de grond te kopen, zodat jij niet de dupe wordt van ons probleem via de Franse grondeigenaar. (...)"
2.5. In reactie daarop heeft [directeur appellant] bij brief van 1 mei 1998 aan [failliet 1] geschreven:
"(...) deel ik je hierbij formeel mede dat ik mij beroep op onze overeenkomst van 5 januari 1998. Inmiddels heb ik geregeld dat het dreigend beslag door [persoon] is afgewend door het grond te kopen en wil ik de woningen in Frankrijk formeel aan mij worden overgedragen.
Conform de afspraak dienen mijn betalingen op naam van [directeur appellant] te worden gecrediteerd en in plaats hiervan de facturen aan [appellant] te worden verstuurd, aangezien deze contractpartij is.
[appellant] verplicht zich om de woningen binnen een maand voor de koopprijs van Fl. 370.000,- vermeerderd met de door haar gemaakte kosten terug te zullen leveren aan [failliet 1] indien voor de financiële moeilijkheden een oplossing is gevonden. (...)"
In het kader van de hiervoor genoemde zekerheidsconstructie heeft [failliet 1] de door [directeur appellant] verrichte aanbetalingen ten bedrage van ƒ 220.000,-- met nota nr. 984067 gecrediteerd en op 5 mei 1998 voor datzelfde bedrag een factuur aan [appellant] gezonden met als omschrijving: "Levering woningen conform overeenkomst 5 januari 1998, te verrekenen met creditnota 980467".
2.6. Blijkens de daarvan opgemaakte notariële akten zijn op 15 mei 1998 de twee kavels waarop zijn gebouwd de bungalows, waarvan de koop-/aannemings-overeenkomsten met de oorspronkelijke kopers inmiddels waren ontbonden, door SNC aan [appellant] in eigendom overgedragen voor de koopprijs van Ff 168.840 per kavel. Uit een schrijven van 19 oktober 1999 van de Franse fiscale attaché te Brussel blijkt dat de vrije verkoopwaarde van de beide kavels, inclusief de daarop gebouwde bungalows, is getaxeerd op resp. Ff 900.000 (kavel no. 1) en
Ff 750.000 (kavel no. 2).
2.7. [failliet 1] is bij vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 19 mei 1998 in staat van faillissement verklaard.
2.8. In zijn brief van 19 juni 1998 heeft de curator aan [appellant] geschreven:
"(...) Gelet op het vorenstaande ben ik voorshands van mening dat uw vennootschap gehouden is om de waarde van de opstallen aan de gefailleerde boedel te vergoeden. (...)"
2.9. Stellende dat [appellant] door de aankoop van de beide kavels tevens door natrekking eigenaar is geworden van de twee daarop door [failliet 1] gebouwde bungalows, terwijl de koopovereenkomst tussen SNC en [appellant] slechts de kavels tot onderwerp heeft, en [appellant] aldus ongerechtvaardigd is verrijkt, heeft de curator gevorderd veroordeling van [appellant] tot betaling aan de boedel van de door de Franse fiscus getaxeerde waarde van de kavels inclusief opstallen, verminderd met de betaalde kavelprijs, vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
2.10. Na door [directeur appellant] gevoerd verweer tegen die vordering, heeft de rechtbank bij het aangevallen vonnis d.d. 24 augustus 2001 beide partijen in de gelegenheid gesteld (aanvullend) bewijs te leveren. Bij het bestreden eindvonnis d.d. 29 maart 2002 heeft de rechtbank de vordering van de curator toegewezen tot een bedrag van Euro 183.668,99 te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.