ECLI:NL:GHLEE:2003:AI1105

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 628/01 Omzetbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf omzetbelasting na verkoop onroerend goed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 12 augustus 2003 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, die meende recht te hebben op een teruggaaf van omzetbelasting van ƒ 1.327,--. De inspecteur had eerder een teruggaafbeschikking verleend van ƒ 1.514,-- voor het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001, maar had dit bedrag verlaagd vanwege vrijgestelde prestaties. Belanghebbende, die een winkel in kledingstoffen en hobbyartikelen dreef, had in haar jaaraangifte een extra post voorbelasting opgevoerd, maar de inspecteur oordeelde dat deze voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking kwam, omdat het pand dat zij had verkocht vrijgesteld was van omzetbelasting.

De procedure begon met een bezwaarschrift tegen de beslissing van de inspecteur, die het bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 april 2003 werd de zaak besproken, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door haar echtgenoot. Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht de voorbelasting van de notaris en de makelaar niet in aanmerking had genomen, omdat deze betrekking had op de vrijgestelde levering van het pand.

Het hof concludeerde dat de inspecteur ook al rekening had gehouden met de voorbelasting die door de boekhouder in rekening was gebracht. Gezien deze overwegingen verklaarde het hof het beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd ondertekend door de vice-president en de griffier, en afschriften werden aangetekend verzonden aan beide partijen op 14 augustus 2003.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 628/01 12 augustus 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de Belastingdienst te Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De inspecteur heeft op 8 juni 2001 aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 een teruggaafbeschikking omzetbelasting, nr. 000.00.000.O.01.0501, verleend van ƒ 1.514,-- (enkelvoudige belasting). Tegen deze teruggaafbeschikking heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 3 september 2001, heeft de inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende ongegrond verklaard. Het beroepschrift tegen deze uitspraak is op 4 september 2001 ter griffie ingekomen. De gronden van het beroep (met bijlagen) zijn op 12 oktober 2001 ter griffie ingekomen. De inspecteur heeft op 14 december 2001 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak door de tweede enkelvoudige kamer, gehouden te Leeuwarden, op 26 februari 2002 is blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal - en dat aan partijen is verzonden- door de voorzitter geschorst, nadat was geconstateerd dat belanghebbende de oproeping voor de zitting wellicht niet zou hebben ontvangen. Belanghebbende heeft op 11 juli 2002 het hof nadere stukken toegezonden, waarop door de inspecteur bij brief van 23 juli 2002, ter griffie ingekomen op 25 juli 2002, is gereageerd. De voortzetting van de mondelinge behandeling van de zaak heeft vervolgens plaatsgevonden op 28 april 2003, alwaar namens belanghebbende is verschenen de heer A, echtgenoot van belanghebbende, en tevens is verschenen de inspecteur. Het hof heeft op 12 mei 2003 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn per aangetekende post op 26 mei 2003 aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 18 juni 2003 is bij het hof een verzoek van belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 3 juli 2003 voldaan.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
2.1 Belanghebbende, handelende onder de naam B, is als ondernemer belastingplichtig in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting (: de Wet) en dreef gedurende het grootste deel van het jaar 2000 een winkel in kledingstoffen, hobbyartikelen en fournituren in een pand aan de a-straat 48 te Z. Dit pand was eigendom van belanghebbende en haar echtgenoot. Eind 2000 is dit pand verkocht en is belanghebbende gestopt met de exploitatie van de winkel.
2.2 In de jaaraangifte omzetbelasting over het jaar 2000 heeft belanghebbende -voor zover in dit geschil van belang- een extra post voorbelasting opgevoerd voor het totaalbedrag van ƒ 1.327,--. In de toelichting op deze aangifte is dit bedrag als volgt gespecificeerd. Het bedrag van ƒ 937,-- heeft betrekking op de omzetbelasting die door de notaris (ƒ 40,16) en de makelaar (ƒ 896,88) op de door hen uitgereikte facturen inzake hun bemoeienissen met de verkoop van het pand a-straat 48 in rekening is gebracht. Het resterende bedrag van ƒ 389,50 heeft betrekking op de omzetbelasting die door boekhouder C op een factuur in rekening is gebracht. Bij brief van 18 mei 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbende bericht dat voorbelasting die op vrijgestelde prestaties betrekking heeft niet voor aftrek in mindering komt. In verband met de voor de omzetbelasting vrijgestelde levering van het pand a-straat 48, heeft de inspecteur bij beschikking van 8 juni 2001 om die reden de teruggaaf met ƒ 937,-- verminderd en geen teruggaaf gedaan van ƒ 2.541,-- maar in plaats daarvan ƒ 1.514,--. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Met handhaving van teruggaafbeschikking heeft de inspecteur in de bestreden uitspraak het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Belanghebbende heeft in beroep -kort samengevat- aangevoerd van mening te zijn alsnog recht te hebben op teruggaaf van het hierboven vermelde bedrag van ƒ 1.327,--.
3.2 De inspecteur is van mening dat de teruggaaf omzetbelasting op het juiste bedrag is vastgesteld en heeft ongegrondverklaring van het beroep bepleit.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Niet in geschil is tussen partijen dat de levering van het pand a-straat 48 te Z meer dan twee jaar na eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden -en nu er niet voor belaste levering is geopteerd- en dat de levering is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11 lid 1 de Wet. Artikel 15 lid 2 van de Wet bepaalt vervolgens dat de voorbelasting die aan vrijgestelde leveringen is toe te rekenen niet voor aftrek in aanmerking komt. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur op basis van deze wetsartikelen dan ook terecht de facturen van de notaris en de makelaar (ten bedrage van respectievelijk ƒ 40,16 en ƒ 896,88 is in totaal ƒ 937,--) en die betrekking hebben op de voor de omzetbelasting vrijgestelde levering van het pand, niet voor aftrek in aanmerking gebracht.
4.2 Het hof is voorts met de inspecteur van oordeel dat reeds terug-gaaf heeft plaatsgevonden van voorbelasting van het door belanghebbende geclaimde bedrag van ƒ 389,50 wegens door de boekhouder C in rekening gebrachte omzetbelasting. Uit de samenstelling van de verleende teruggaaf van in totaal ƒ 4.000,-, waarbij als uitgangspunt is genomen een verschuldigde belasting van ƒ 2.083,-- en een voorbelasting van ƒ 5.693,-- + ƒ 390,-- = ƒ 6.083,--, is het hof gebleken dat met dit bedrag reeds rekening is gehouden en aan belanghebbende is teruggegeven.
5. De conclusie
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 12 augustus 2003 door mr. Pruiksma, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
De griffier lid van deze kamer
mr. J. de Jong mr. H.S. Pruiksma
Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op: 14 augustus 2003
De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.