Beschikking d.d. 31 juli 2003
Rekestnummer 0300232
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante 1],
en
[appellant 2],
geregistreerde partners,
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellanten],
appellanten,
procureur mr J.V. van Ophem,
advocaat mr I.M.B. Kramer,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
procureur mr J.V. van Ophem,
advocaat mr M.G. van den Boogerd.
Het geding in eerste instantie
Op het daartoe strekkende verzoek van [geïntimeerde] van 7 juli 2003 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank te Groningen bij beschikking van dezelfde datum in aansluiting op de -bij het verlenen van het verlof tot het leggen van conservatoir beslag respectievelijk het bevel tot gerechtelijke bewaring bij beschikkingen van 17 en 19 juni 2003- eerder bepaalde termijn van veertien dagen, te rekenen na de datum van het eerst gelegde beslag, de termijn waarbinnen door [geïntimeerde] de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld, verlengd met dertig dagen na 7 juli 2003.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 11 juli 2003, hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 juli 2003 en verzocht deze te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek tot verlenging van de eerder gestelde termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak ingesteld dient te worden, alsnog af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 juli 2003, heeft [geïntimeerde] het verzoek bestreden en primair verzocht [appellanten] niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep met veroordeling van [appellanten] in de kosten van deze procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 24 juli 2003 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [geïntimeerde] heeft bij verzoekschrift van 17 juni 2003 respectievelijk 19 juni 2003 de voorzieningenrechter in de rechtbank te Groningen verzocht aan hem verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van en onder [appellante 1] op - kort gezegd - de woning gelegen aan de [adres] (kadastraal bekend gemeente [gemeente], [kadastergegevens]) respectievelijk op een personenauto ([merk, type en kenteken]) alsmede [appellante 1] te bevelen de personenauto af te geven in gerechtelijke bewaring met aanstelling van [autobergingsbedrijf] te [plaats], tot bewaarder.
2. De voorzieningenrechter heeft voor wat betreft de woning bij -op het verzoekschrift gestelde- beschikking van 17 juni 2003 en voor wat betreft de personenauto bij -op het verzoekschrift gestelde- beschikking van 19 juni 2003 [geïntimeerde] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag, waarbij ten aanzien van de personenauto eveneens is bevolen dat de personenauto ter gerechtelijke bewaring zal worden afgegeven aan [autobergingsbedrijf] gevestigd te [plaats] die tot bewaarder is aangewezen. Dit verlof is verleend onder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak door [geïntimeerde] wordt ingesteld binnen veertien dagen na het (eerst-gelegde) beslag.
3. [geïntimeerde] heeft op 24 juni 2003 conservatoir beslag doen leggen op de personenauto die dezelfde dag aan [autobergingsbedrijf] in gerechtelijke bewaring is gegeven. Op 25 juni 2003 heeft [geïntimeerde] conservatoir beslag doen leggen op de woning.
4. Bij verzoekschrift van 7 juli 2003 heeft [geïntimeerde] de voorzieningenrechter vervolgens verzocht, in aansluiting op de eerder bepaalde termijn van veertien dagen, een termijn van 30 dagen te verlenen -na inwilliging van het verzoek- waarbinnen de vordering in rechte in de hoofdzaak zal dienen te worden ingesteld.
5. De voorzieningenrechter heeft bij -op het verzoekschrift gestelde- beschikking van 7 juli 2003 de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld, verlengd met 30 dagen na 7 juli 2003
6. Bij vonnis van 11 juli 2003 heeft de voorzieningenrechter rechtdoende in kort geding -op de daartoe strekkende subsidiaire vordering van [appellanten]- het bevel tot gerechtelijke bewaring van de aan [appellanten] toebehorende auto opgeheven en [geïntimeerde] veroordeelt tot afgifte van de personenauto aan [appellanten] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis. Bij dit vonnis is de door [appellanten] (primair) verzochte opheffing van het beslag op de personenauto afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
7. Blijkens het beroepschrift beperkt het hoger beroep zich tot de beschikking van de voorzieningenrechter van 7 juli 2003 voor zover daarin het verzoek tot verlenging van de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak ingesteld dient te worden, is toegewezen.
De ontvankelijkheid
8. Ingevolge het bepaalde in artikel 700 lid 3 derde volzin Rv is geen hogere voorziening toegelaten tegen de beschikking waarbij de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak -overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin van artikel 700 lid 3 Rv- wordt verlengd.
9. [appellanten] stellen evenwel dat zij in hun hoger beroep ontvankelijk behoren te worden verklaard. Zij voeren daartoe aan dat de beslissing van de voorzieningenrechter om de termijn te verlengen tot stand is gekomen met verzuim van essentiële vormen. Door het verzoek tot verlenging van de termijn toe te wijzen zonder hen als belanghebbenden op het verzoek te horen, althans hen daartoe in de gelegenheid te stellen heeft, naar het oordeel van [appellanten], de voorzieningenrechter het elementaire recht van hoor en wederhoor en daarmee artikel 6 lid 1 EVRM geschonden.
10. Gelet op het vorenstaande staat te beoordelen of [appellanten] in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
11. Het verlof van de voorzieningenrechter valt in drie onderdelen uiteen; er wordt verlof verleend tot beslag, de vordering met rente en kosten wordt begroot en de termijn voor het aanhangig maken van de eis in de hoofdzaak wordt bepaald, voor zover de hoofdzaak nog niet aanhangig is gemaakt. Van deze onderdelen is de termijnbepaling, met inbegrip van een eventuele verlenging daarvan, nimmer vatbaar voor hoger beroep. Het verlof ten aanzien van ieder onderdeel wordt door de voorzieningenrechter gegeven na summier onderzoek.
12. Het summiere karakter van dat onderzoek bestaat hieruit dat de voorzieningenrechter in de regel op de mededelingen van de verzoeker en op de door deze overhandigde stukken mag afgaan. De voorzieningenrechter is dan ook, behalve in het geval van artikel 720 Rv, niet gehouden de schuldenaar voor de verlofverlening te horen. Dat het verlof op grond van summier onderzoek wordt verleend is bepalend voor het karakter van het verleende verlof. Het verlof van de voorzieningenrechter betekent niet dat de voorzieningenrechter het beslagvoornemen goedkeurt of ermee instemt of dat hij de beslaglegger tot het leggen van beslag machtigt. De verlofverlening is niet meer dan een verklaring van geen bezwaar. Het is de beslaglegger op wie het risico rust van de door het verlof mogelijk gemaakte maatregelen en die zich van zijn aansprakelijkheid daarvoor niet kan bevrijden door zich te beroepen op het door de voorzieningenrechter verleende verlof.
13. Het beginsel van hoor en wederhoor beoogt te waarborgen dat aan procespartijen het recht toekomt om in gelijke mate door de rechter te worden gehoord, zich op feiten en rechten te kunnen beroepen en om in gelijke mate bewijs te kunnen leveren alvorens de rechter een beslissing neemt. Het vorenstaande brengt met zich dat het (onder het stellen van een termijn voor het aanhangig maken van de hoofdzaak) verlenen van verlof tot het leggen van beslag van de voorzieningenrechter niet betekent dat de rechter een beslissing neemt ten aanzien van een rechtsvordering, zodat degene die het beslag aangaat zonder meer op het verzoek zou moeten worden gehoord of het recht zou moeten hebben om zich tegen het verzochte te kunnen verweren alvorens de voorzieningenrechter het verlof verleent.
14. Voorts overweegt het hof dat de verlenging van de initiële termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak in rechte dient te worden ingediend niet het vaststellen van een burgerlijk recht of plicht als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreft, zodat een beroep op deze verdragsbepaling door [appellanten] juridische grondslag mist.
15. Tenslotte neemt het hof in overweging dat de geuite bezwaren tegen het summiere karakter van het onderzoek van de voorzieningenrechter, waaronder begrepen het bezwaar dat het verzoek door de voorzieningenrechter wordt toegewezen zonder de schuldenaar en/of de belanghebbende op het verzoek te worden gehoord, voldoende wordt ondervangen doordat ingevolge het bepaalde in artikel 705 Rv de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, op vordering van elke belanghebbende het beslag kan opheffen. Indien opheffing van het beslag wordt gevorderd kan in samenhang daarmee ook een verkorting van de (verlengde) termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te worden ingesteld worden gevorderd.
16. In het licht van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aard van de beslissing -de verlenging van de initiële termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak in rechte dient te worden ingesteld- meebrengt dat de vraag of ondanks het in artikel 700 lid 3 derde volzin neergelegde rechtsmiddelenverbod, tegen die beslissing hogere voorziening moet worden toegelaten voor het geval deze bepaling met verzuim van essentiële vormen is toegepast, ontkennend moet worden beantwoord.
17. Het voorgaande brengt mee dat [appellanten] -reeds hierom- in het door hen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
18. [appellanten] dienen als de in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk) te worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 7 juli 2003;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op Euro 1.542,- aan salaris procureur en op Euro 245,- aan verschotten.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Melssen en Tromp, raden, en uitgesproken door mr Boon, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van de heer Haagsma als griffier ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 31 juli 2003.