4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Op grond van artikel 3d, eerste lid van de Wet is in het jaar 2000 verzekerd de zelfstandige, die verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de WAZ en wiens inkomen niet meer bedraagt dan ƒ 41.200,--. De leden 3 tot en met 6 van voormeld artikel 3d van de Wet geven vervolgens nadere regels met betrekking tot de bepaling van het inkomen als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
4.2 Ingevolge artikel 2, lid 4 van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen van 13 december 1999 (: de regeling) dient ten aanzien van een zelfstandige die over enig jaar nog geen aangifte heeft gedaan voor dat jaar het laatste door de belastingplichtige aan de inspecteur opgegeven geschatte inkomen voor dat jaar in aanmerking genomen te worden.
4.3 Belanghebbende is per 1 januari 2000 zelfstandige geworden voor de Wet, en is dat daarna gebleven. In mei 2000 is namens belanghebbende voor 2000 een geschat belastbaar inkomen opgegeven van ƒ 40.000,--. Op 13 december 2001 heeft de inspecteur een verklaring afgegeven houdende dat belanghebbende voor 2000 verplicht verzekerd is voor het ziekenfonds. Op 19 december 2001 heeft belanghebbende bezwaar ingesteld tegen deze verklaring. Belanghebbende stelt bij het bezwaarschrift de aangifte Inkomstenbelasting 2000 te hebben meegestuurd waarin hij aangifte doet van een belastbaar inkomen van ƒ 67.740,--. De inspecteur heeft noch het tijdstip waarop belanghebbende stelt de aangifte te hebben ingediend, noch de hoogte van het opgegeven belastbaar inkomen bestreden.
Artikel 4, vijfde lid, van de Regeling bepaalt -in samenhang met artikel 2, derde lid tot en met het zesde lid van de Regeling dat indien over enig jaar:
- het inkomen nog niet definitief is vastgesteld, het voorlopig vastgestelde inkomen in aanmerking wordt genomen;
- het inkomen nog niet voorlopig is vastgesteld, het inkomen volgens de aangifte van dat jaar in aanmerking wordt genomen;
- nog geen aangifte is gedaan, het laatste door de belastingplichtige aan de inspecteur opgegeven geschatte inkomen voor dat jaar in aanmerking wordt genomen;
- door de belastingplichtige geen schatting aan de inspecteur is opgegeven, voor dat jaar het door de inspecteur te schatten inkomen, in aanmerking wordt genomen.
Het hof leidt hieruit af dat de regelgever heeft gekozen voor een inkomenstoets die zo mogelijk is gebaseerd op door de inspecteur definitief dan wel voorlopig vastgestelde inkomens en dat bij gebrek aan een dergelijke vaststelling het door belanghebbende aangegeven respectievelijk geschatte inkomen in aanmerking wordt genomen. Pas als al deze mogelijkheden ontbreken, is een schatting van het inkomen door de inspecteur maatgevend.
Op grond van artikel 2 onder 4 van de Regeling wordt voor het beoordelen van de ziekenfondsverzekeringsplicht in aanmerking genomen het door belanghebbende aan de inspecteur opgegeven geschatte inkomen. De Regeling koppelt de verzekeringsplicht aan de hoogte van dit geschatte inkomen. Indien na opgave van deze schatting belanghebbende duidelijk wordt dat hij is uitgegaan van een onjuist bedrag en vervolgens in het kader van het door hem ingestelde bezwaar tegen de door de inspecteur afgegeven verklaring geen rekening wordt gehouden met nadere financiële gegevens, in casu de aangifte Inkomstenbelasting 2000, wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende recht gedaan aan het door de wetgever voor artikel 3d van de Wet geformuleerde uitgangspunt dat voorkomen moet worden dat een zelfstandige zich regelmatig op een andere wijze tegen ziektekosten zou moeten verzekeren. De in de Regeling neergelegde maatstaf, zijnde het geschatte inkomen over één jaar is, naar het oordeel van het hof, gelet op zijn aard, dermate voorlopig en onbepaald, dat de door de inspecteur gevolgde werkwijze -zeker in een situatie als de onderhavige waarbij een zeer lange termijn is gelegen tussen de door belanghebbende ingestuurde schatting van zijn inkomen en het moment van afgifte van de verklaring- tot een uitkomst leidt die niet overeenkomt met de door de wetgever voor ogen staande toetsing aan een meer duurzaam inkomensperspectief.
De interpretatie van de uitwerking van de Wet voor startende zelfstandigen dient zodanig te zijn dat belanghebbende, op basis van de later overgelegde gegevens en de daarop berustende nadere schatting van zijn belastbaar inkomen, niet wordt aangemerkt als verplicht verzekerde.
Voorzover in het betoog van de inspecteur ter zitting een beroep moet worden gelezen op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 februari 2003, 36.558 overweegt het hof dat de daarin behandelde casus zodanig afwijkt van de onderhavige situatie dat deze het hof niet tot een ander oordeel leidt.
5. De conclusie.
Het vorenstaande brengt mee dat de verklaring dient te worden vernietigd. Het beroep is gegrond.