ECLI:NL:GHLEE:2003:AG1670

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 147/03 Parkeerbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Pruiksma
  • dhr. Lorist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake parkeerbelasting en verzet tegen eerdere uitspraak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden, staat de ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake parkeerbelasting centraal. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Groningen, gedateerd op 14 november 2002. Het beroepschrift werd echter pas op 6 februari 2003 ingediend, wat meer dan zes weken na de dagtekening van de uitspraak was. Hierdoor verklaarde de belastingkamer het beroep niet-ontvankelijk.

Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende verzet aangetekend, ingediend op 15 mei 2003. Het hoofd van de afdeling belastingen heeft geen aanleiding gezien om op het verzetschrift te reageren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. De belanghebbende had binnen zes weken na de uitspraak van het hoofd beroep moeten aantekenen, wat niet is gebeurd.

De uitspraak van het hof op 4 april 2003, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, is derhalve bevestigd. Het verzet van de belanghebbende is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. Pruiksma, vice-president, in aanwezigheid van de griffier dhr. Lorist. De uitspraak is op 18 juni 2003 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 147/03 13 juni 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan door X te Z tegen de uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van 4 april 2003.
De belastingkamer van het hof heeft voormelde uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Groningen te Groningen (hierna te noemen: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting over het jaar 2002.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid, en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van het hoofd binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van het hoofd behoort.
De uitspraak van het hoofd is gedagtekend op 14 november 2002 en het beroepschrift is bij het hoofd inkomen op 6 februari 2003, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak.
Om die reden heeft de belastingkamer bij voormelde uitspraak het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij
een verzetschrift dat is ingediend op 15 mei 2003.
Het hoofd heeft bij schrijven van 4 juni 2003 medegedeeld geen aanleiding te zien om te reageren op het verzetschrift.
Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak en het hof ziet daartoe geen aanleiding.
De belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat de naheffingsaanslagen twee maal aan hem zijn opgelegd op verschillende tijden. Hij was werkzaam in de betreffende straat en hij mocht daar, volgens hem, laden en lossen.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden aanvoert die aan de gepleegde termijnoverschrijding een verschoonbaar karakter verlenen.
Beroep had ingesteld dienen te worden binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak van het hoofd.
Nu de uitspraak was gedagtekend 14 november 2002 had belanghebbende op of voor 26 december 2002 beroep moeten aantekenen. Het beroep is pas op 6 februari 2003 bij het hoofd ingekomen, derhalve te laat.
Het verzet tegen de uitspraak van het hof van 4 april 2003 is daarom ongegrond.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 13 juni 2003 door mr. Pruiksma, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Lorist en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 18 juni 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.