4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De tot de als buitengewone last aftrekbare ziektekosten kan worden gerekend de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ, verminderd met de langs subjectieve weg - dat wil zeggen dat rekening gehouden moet worden met de in feite door belanghebbende vóór de opneming in het tehuis gevolgde levenswijze - bepaalde besparing op de kosten van huisvesting en voeding.
4.2 Vaststaat dat belanghebbende voor de opneming in de instelling "A" geen eigen huishouding heeft gevoerd en dat derhalve geen concrete gegevens omtrent de subjectieve besparing aanwezig zijn. Bij gebreke van deze gegevens zal de omvang van de besparing moeten worden bepaald door deze in redelijkheid te schatten aan de hand van algemeen bekende gegevens met betrekking tot die personen, die niet in een AWBZ-instelling zijn opgenomen, maar overigens in dezelfde omstandigheden en in dezelfde inkomens- en vermogenspositie verkeren als belanghebbende.
4.3 Partijen hebben na de eerste mondelinge behandeling van het beroep voor de bepaling van de besparing aansluiting gezocht bij het voorbeeldbudget 1999 van het NIBUD voor een jonggehandicapte met een Wajong-uitkering. Zij zijn daarbij uitgegaan van een besteedbaar inkomen van ƒ 17.712, -. In de tweede mondelinge behandeling heeft de inspecteur aangegeven dat dit bedrag verhoogd moet worden met het door belanghebbende in het jaar 1999 ontvangen bedrag aan rente van ƒ 277, -. Het hof volgt de inspecteur in dit standpunt en rekent de rente-inkomsten, naar verhouding van de verdeling van de kosten die voor eigen rekening komen en van de besparingskosten, toe aan de besparingskosten. Met deze berekeningswijze hebben partijen ter zitting ingestemd. Het voorgaande leidt er toe dat het hof het bedrag aan besparing ten minste op ƒ 10.839, - stelt (ƒ10.672, - /ƒ 17.712, - x ƒ 277, - plus ƒ 10.672, - ).
4.4 Nu verder niet gebleken is dat het door partijen gekozen voorbeeldbudget een onjuist aanknopingpunt biedt voor een benadering voor de door belanghebbende feitelijk gerealiseerde besparing op kosten van huisvesting en voeding in het jaar 1999 volgt het hof partijen in hun keuze voor dit budget. Partijen zijn tot de overeenstemming gekomen dat op basis van voormeld budget en na de onder punt 4.3 opgenomen toerekening de besparing op kosten van huisvesting en voeding, zonder rekening te houden met de thuisdagen en de kosten van cliëntvertegenwoordiging, ten minste ƒ 10.839, - bedraagt. Hen houdt verdeeld de hoogte van de besparing van het in het voorbeeldbudget opgenomen bedrag aan inventaris van ƒ 1.320, - in de concrete situatie van belanghebbende. De inspecteur staat een bedrag voor van ƒ 1.320, -, belanghebbende ƒ 440, - (1/3 x ƒ 1.320, -).
4.5 Vast staat dat de instelling "A" aan haar bewoners (kale) inventaris ter beschikking stelt. Ter zitting is tevens komen vast te staan dat aan belanghebbende in zijn ouderlijk huis ook inventaris ter beschikking is gesteld, waarvoor hij geen vergoeding betaalt. Belanghebbende draagt dus ter zake van de post "inventaris" geen dubbele lasten. Gelet hierop acht het hof het redelijk dat ter zake van de post "inventaris" het bedrag van ƒ 1.320, - van het voorbeeldbudget wordt toegerekend aan de door belanghebbende gerealiseerde besparing op inventaris wegens zijn verblijf in een AWBZ-instelling. Namens belanghebbende zijn onvoldoende concrete feiten gesteld en aannemelijk gemaakt, die een specifieker op de persoon van belanghebbende toegesneden berekening van de besparing op inventaris mogelijk maken.
4.6 Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het bedrag van de besparing op kosten van huisvesting en voeding ƒ 11.719, - bedraagt.
4.7 Namens belanghebbende wordt aangevoerd dat het bedrag van de besparing gecorrigeerd dient te worden met het aantal dagen waarop belanghebbende in 1999 niet in de instelling, maar in zijn ouderlijk huis verblijft. Het hof verwerpt deze stelling. Het bedrag van besparing op de kosten van huisvesting en voeding in de jaarlijkse eigen bijdrage AWBZ wordt immers berekend op basis van het voormelde voorbeeldbudget dat betrekking heeft op een geheel jaar en niet op een gedeelte van het jaar, terwijl, naar namens belanghebbende ter zitting werd verklaard, hij geen vergoeding betaalt voor zijn verblijf in zijn ouderlijk huis.
4.8 De gemachtigde van belanghebbende stelt dat het verblijf van belanghebbende in de instelling kosten van cliëntvertegenwoordiging met zich brengt en dat deze kosten in het jaar 1999 ƒ 110, - bedragen. Dit bedrag wil hij in aftrek brengen op het bedrag van de besparing van kosten van huisvesting en voeding. Deze berekeningswijze leidt ertoe dat de kosten van cliëntvertegenwoordiging in aftrek worden gebracht als ziektekosten. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze kosten van geneeskundige of heelkundige aard zijn, is de beoogde aftrek niet mogelijk.
4.9 De gemachtigde stelt het Besluit van 20 maart 1998, nr. DB98/1066M, gewijzigd bij Besluit van 19 november 1999, nr. DB99/3658, aan de orde. Naar zijn stelling leidt de daarin onder hoofdstuk 4 opgenomen praktische regeling voor AWBZ-instellingen tot een ongelijke behandeling ten opzichte van hen die de regeling van hoofdstuk 3 (de subjectieve methode) kunnen toepassen. Wat hiervan ook zij, nu partijen grotendeels op basis van het door hen gekozen voorbeeldbudget overeenstemming hebben bereikt over de bedragen van de verschillende posten van besparing in de situatie van belanghebbende en partijen daarmee afgeweken zijn van de objectieve cijfers van hoofdstuk 4 van voormeld besluit, gaat het hof voorbij aan dit beroep.
4.10 Het beroep van belanghebbende om 25% van de eigen bijdrage als ziektekosten aan te merken, faalt eveneens. Dit percentage, dat per 1 januari 2003 is opgenomen in artikel 6.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is niet van toepassing in het onderhavige jaar.
4.11 Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel in de zin dat de inspecteur in gelijke gevallen als die van belanghebbende wel een aftrek heeft toegestaan, faalt ook dit beroep bij gebreke van feitelijke gegevens ter onderbouwing van deze stelling.
4.12 Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep van belanghebbende ten dele doel treft. Het in de uitspraak op bezwaar vastgestelde belastbare inkomen van ƒ 19.647, - dient verminderd te worden met ƒ 236, - (ƒ 11.955, - minus ƒ 11.719, -) tot op ƒ 19.411.
4.13 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.