ECLI:NL:GHLEE:2003:AG0148

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 275/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en eigen bijdrage AWBZ: Aftrekbaarheid van ziektekosten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 29 mei 2003, staat de aftrekbaarheid van de eigen bijdrage van belanghebbende in het kader van de inkomstenbelasting centraal. Belanghebbende, die in 1999 in een gezinsvervangend tehuis verbleef, had een eigen bijdrage van ƒ 11.955,-. De inspecteur had de aanslag verlaagd naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.647,- na bezwaar van belanghebbende. Het geschil betreft de vraag in hoeverre deze eigen bijdrage als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit kan worden aangemerkt volgens artikel 46, lid 1, letter b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat belanghebbende een Wajong-uitkering ontving en dat zijn besteedbaar inkomen ƒ 17.989,- bedroeg. De inspecteur en belanghebbende waren het niet eens over de hoogte van de besparing op kosten van inventaris, die van invloed is op de aftrekbaarheid van de eigen bijdrage. Het hof oordeelde dat de eigen bijdrage als buitengewone last aftrekbaar is, maar dat de besparing op kosten van huisvesting en voeding in redelijkheid geschat moet worden. Het hof volgde de partijen in hun keuze voor het voorbeeldbudget van het NIBUD voor een jonggehandicapte met een Wajong-uitkering.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het belastbare inkomen van belanghebbende verlaagd moest worden tot ƒ 19.411,-, na correctie van de aanslag met ƒ 236,-. De uitspraak van de inspecteur werd vernietigd en het hof gelastte dat het griffierecht aan belanghebbende werd vergoed. De beslissing werd openbaar uitgesproken door prof. mr. Aardema, vice-president, in aanwezigheid van griffier mr. De Jong-Braaksma.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 275/02 29 mei 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren van de belastingdienst te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing voor het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 20.287, -.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 5 januari 2002 de aanslag verlaagd naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.647, -.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro-forma beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 29 januari 2002 is ingekomen. Namens belanghebbende is op 28 februari 2002 zijn beroep nader gemotiveerd.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 5 juni 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Na de mondelinge behandeling op 5 juni 2002 hebben partijen stukken overgelegd, waarvan afschriften aan partijen zijn verzonden. Vervolgens is de mondelinge behandeling hervat op 6 maart 2003. Ter zitting hiervan heeft de inspecteur zijn pleitnota (met bijlage) voorgelezen en overgelegd.
Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren op . februari 19.., woont vanaf 25 november 1995 in het gezinsvervangend tehuis "A" te Z. Daarvoor woonde hij in het kindergezinsvervangend tehuis "B" te L. Beide tehuizen zijn instellingen in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (: AWBZ). In het jaar 1999 heeft hij 293 dagen verbleven in "A", de overige dagen verbleef hij in zijn ouderlijk huis.
2.2 Belanghebbende geniet in het onderhavige jaar een Wajong-uitkering van ƒ 21.097, - bruto. Zijn besteedbaar inkomen bedraagt in 1999 ƒ 17.989, -, bestaande uit ƒ 17.712, - aan looninkomsten en ƒ 277, - aan rente-inkomsten. In het jaar 1999 heeft belanghebbende geen belastingteruggaven genoten. Zijn eigen bijdrage voor de AWBZ is in 1999 ƒ 11.955, -.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag in welke mate de eigen bijdrage van ƒ 11.955, - moet worden gerangschikt onder de uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, lid 1, letter b van de Wet.
3.2 Namens belanghebbende wordt aangevoerd dat een deel van de eigen bijdrage van ƒ 11.955, - als buitengewone last aftrekbaar is. De inspecteur is deze mening na de eerste mondelinge behandeling van het beroep ook toegedaan. Partijen houdt de hoogte van dat bedrag verdeeld. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de besparing op de kosten van inventaris. Belanghebbende staat een besparing voor van ƒ 10.672, -. Dit bedrag bestaat uit het niet in geschil zijnde bedrag van ƒ 10.232, - en ƒ 440, - (1/3 x ƒ 1.320, -), welk bedrag belanghebbende meent te besparen op inventaris en welk bedrag wel in geschil is. Het bedrag van ƒ 10.672, - dient volgens belanghebbende vervolgens gecorrigeerd te worden met het aantal thuisdagen van 293 en verminderd te worden met ƒ 110, - aan kosten van cliëntvertegenwoordiging. De inspecteur is van mening dat het bedrag van de besparing gesteld dient te worden op ƒ 11.552, - zodat aan buitengewone last een bedrag van ƒ 403, - resteert. In voormelde bedragen is niet rekening gehouden met het ontvangen bedrag aan rente-inkomsten van ƒ 277, -.
3.3 Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De tot de als buitengewone last aftrekbare ziektekosten kan worden gerekend de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ, verminderd met de langs subjectieve weg - dat wil zeggen dat rekening gehouden moet worden met de in feite door belanghebbende vóór de opneming in het tehuis gevolgde levenswijze - bepaalde besparing op de kosten van huisvesting en voeding.
4.2 Vaststaat dat belanghebbende voor de opneming in de instelling "A" geen eigen huishouding heeft gevoerd en dat derhalve geen concrete gegevens omtrent de subjectieve besparing aanwezig zijn. Bij gebreke van deze gegevens zal de omvang van de besparing moeten worden bepaald door deze in redelijkheid te schatten aan de hand van algemeen bekende gegevens met betrekking tot die personen, die niet in een AWBZ-instelling zijn opgenomen, maar overigens in dezelfde omstandigheden en in dezelfde inkomens- en vermogenspositie verkeren als belanghebbende.
4.3 Partijen hebben na de eerste mondelinge behandeling van het beroep voor de bepaling van de besparing aansluiting gezocht bij het voorbeeldbudget 1999 van het NIBUD voor een jonggehandicapte met een Wajong-uitkering. Zij zijn daarbij uitgegaan van een besteedbaar inkomen van ƒ 17.712, -. In de tweede mondelinge behandeling heeft de inspecteur aangegeven dat dit bedrag verhoogd moet worden met het door belanghebbende in het jaar 1999 ontvangen bedrag aan rente van ƒ 277, -. Het hof volgt de inspecteur in dit standpunt en rekent de rente-inkomsten, naar verhouding van de verdeling van de kosten die voor eigen rekening komen en van de besparingskosten, toe aan de besparingskosten. Met deze berekeningswijze hebben partijen ter zitting ingestemd. Het voorgaande leidt er toe dat het hof het bedrag aan besparing ten minste op ƒ 10.839, - stelt (ƒ10.672, - /ƒ 17.712, - x ƒ 277, - plus ƒ 10.672, - ).
4.4 Nu verder niet gebleken is dat het door partijen gekozen voorbeeldbudget een onjuist aanknopingpunt biedt voor een benadering voor de door belanghebbende feitelijk gerealiseerde besparing op kosten van huisvesting en voeding in het jaar 1999 volgt het hof partijen in hun keuze voor dit budget. Partijen zijn tot de overeenstemming gekomen dat op basis van voormeld budget en na de onder punt 4.3 opgenomen toerekening de besparing op kosten van huisvesting en voeding, zonder rekening te houden met de thuisdagen en de kosten van cliëntvertegenwoordiging, ten minste ƒ 10.839, - bedraagt. Hen houdt verdeeld de hoogte van de besparing van het in het voorbeeldbudget opgenomen bedrag aan inventaris van ƒ 1.320, - in de concrete situatie van belanghebbende. De inspecteur staat een bedrag voor van ƒ 1.320, -, belanghebbende ƒ 440, - (1/3 x ƒ 1.320, -).
4.5 Vast staat dat de instelling "A" aan haar bewoners (kale) inventaris ter beschikking stelt. Ter zitting is tevens komen vast te staan dat aan belanghebbende in zijn ouderlijk huis ook inventaris ter beschikking is gesteld, waarvoor hij geen vergoeding betaalt. Belanghebbende draagt dus ter zake van de post "inventaris" geen dubbele lasten. Gelet hierop acht het hof het redelijk dat ter zake van de post "inventaris" het bedrag van ƒ 1.320, - van het voorbeeldbudget wordt toegerekend aan de door belanghebbende gerealiseerde besparing op inventaris wegens zijn verblijf in een AWBZ-instelling. Namens belanghebbende zijn onvoldoende concrete feiten gesteld en aannemelijk gemaakt, die een specifieker op de persoon van belanghebbende toegesneden berekening van de besparing op inventaris mogelijk maken.
4.6 Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het bedrag van de besparing op kosten van huisvesting en voeding ƒ 11.719, - bedraagt.
4.7 Namens belanghebbende wordt aangevoerd dat het bedrag van de besparing gecorrigeerd dient te worden met het aantal dagen waarop belanghebbende in 1999 niet in de instelling, maar in zijn ouderlijk huis verblijft. Het hof verwerpt deze stelling. Het bedrag van besparing op de kosten van huisvesting en voeding in de jaarlijkse eigen bijdrage AWBZ wordt immers berekend op basis van het voormelde voorbeeldbudget dat betrekking heeft op een geheel jaar en niet op een gedeelte van het jaar, terwijl, naar namens belanghebbende ter zitting werd verklaard, hij geen vergoeding betaalt voor zijn verblijf in zijn ouderlijk huis.
4.8 De gemachtigde van belanghebbende stelt dat het verblijf van belanghebbende in de instelling kosten van cliëntvertegenwoordiging met zich brengt en dat deze kosten in het jaar 1999 ƒ 110, - bedragen. Dit bedrag wil hij in aftrek brengen op het bedrag van de besparing van kosten van huisvesting en voeding. Deze berekeningswijze leidt ertoe dat de kosten van cliëntvertegenwoordiging in aftrek worden gebracht als ziektekosten. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat deze kosten van geneeskundige of heelkundige aard zijn, is de beoogde aftrek niet mogelijk.
4.9 De gemachtigde stelt het Besluit van 20 maart 1998, nr. DB98/1066M, gewijzigd bij Besluit van 19 november 1999, nr. DB99/3658, aan de orde. Naar zijn stelling leidt de daarin onder hoofdstuk 4 opgenomen praktische regeling voor AWBZ-instellingen tot een ongelijke behandeling ten opzichte van hen die de regeling van hoofdstuk 3 (de subjectieve methode) kunnen toepassen. Wat hiervan ook zij, nu partijen grotendeels op basis van het door hen gekozen voorbeeldbudget overeenstemming hebben bereikt over de bedragen van de verschillende posten van besparing in de situatie van belanghebbende en partijen daarmee afgeweken zijn van de objectieve cijfers van hoofdstuk 4 van voormeld besluit, gaat het hof voorbij aan dit beroep.
4.10 Het beroep van belanghebbende om 25% van de eigen bijdrage als ziektekosten aan te merken, faalt eveneens. Dit percentage, dat per 1 januari 2003 is opgenomen in artikel 6.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is niet van toepassing in het onderhavige jaar.
4.11 Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel in de zin dat de inspecteur in gelijke gevallen als die van belanghebbende wel een aftrek heeft toegestaan, faalt ook dit beroep bij gebreke van feitelijke gegevens ter onderbouwing van deze stelling.
4.12 Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep van belanghebbende ten dele doel treft. Het in de uitspraak op bezwaar vastgestelde belastbare inkomen van ƒ 19.647, - dient verminderd te worden met ƒ 236, - (ƒ 11.955, - minus ƒ 11.719, -) tot op ƒ 19.411.
4.13 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de onderhavige aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 19.411, - (€ 8.808, -) onder verrekening van ƒ 4.951, - (€ 2.246, -) aan loonheffing; en
gelast dat het griffierecht ad € 29, - aan belanghebbende wordt vergoed.
Gedaan op 29 mei 2003 door prof. mr. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 12 juni 2003 afschrift aangetekend
verzonden aan beide partijen.