ECLI:NL:GHLEE:2003:AF9370

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000240-03
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot schoolverzuim van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Groningen. De verdachte, de vader van een minderjarige leerling, werd beschuldigd van het niet laten bezoeken van de school door zijn zoon gedurende een periode van meer dan twee maanden. De verdachte stelde dat zijn zoon, die leed aan ADHD en PDD-NOS, niet naar school kon vanwege pesterijen en gedragsproblemen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet voldoende had aangetoond dat zijn zoon door ziekte of andere gewichtige omstandigheden niet in staat was om naar school te gaan. De verdediging faalde, omdat er geen bewijs was dat de school niet adequaat op de problemen van de jongen had gereageerd en er geen verlof was verleend door de school om de leerling tijdelijk niet te laten bezoeken.

Het hof oordeelde dat de verdachte zijn verplichtingen op grond van de Leerplichtwet 1969 had geschonden. De verdachte had de leerplichtambtenaar niet in staat gesteld om de situatie van zijn zoon te beoordelen, door geen medewerking te verlenen aan onderzoeken en gesprekken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis van één maand, met als bijzondere voorwaarden dat hij zijn zoon op school plaatst en zich inzet voor een oplossing van de onderwijsproblematiek. Het hof benadrukte de ernst van de situatie en het belang van de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000240-03
Arrest d.d. 18 april 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Groningen d.d. 11 februari 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep
De kantonrechter in de rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een overtreding veroordeeld tot een straf, zoals in het vonnis omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is d.d. 19 februari 2003 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
De beslissing op het hoger beroep
Nu blijkens de processtukken het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg achterwege is gebleven, kan het hof niet beoordelen, of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de eisen van de wet heeft plaatsgevonden, noch of het vonnis, waarvan beroep, aan de wettelijke eisen voldoet, zodat het vonnis moet worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Telastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal d.d. 25 november 2002 op ambtsbelofte opgemaakt door J.A.M. Schrik, leerplichtambtenaar van de gemeente Groningen, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar en belast met de opsporing van strafbare feiten de Leerplichtwet 1969 betreffende, inhoudende:
1.1 als verklaring van verbalisant:
Naar aanleiding van de kennisgeving ongeoorloofd schoolverzuim van de directeur [directeur] van de [school], een school voor basisonderwijs, is gebleken dat de volledig leerplichtige leerling [leerling], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], de lessen op die school heeft verzuimd.
Van de [school] ontving ik op 23 oktober 2002 bericht dat [leerling] sinds 23 september 2002 niet op school is. Mij is gebleken dat [leerling] ook van 23 oktober 2002 tot 25 november 2002 de school niet heeft bezocht. Op vrijdag 15 november 2002 hoorde ik de schooldirectie van de [school].
1.2 als verklaring van [directeur]:
Ik ben directeur van de [school]. [leerling] is vanaf 23 september 2002 tot heden (15 november 2002) niet op school aanwezig geweest. [leerling] zit nu zo'n anderhalf jaar bij ons op school. Ik heb vader uitgenodigd. Vader gaf aan dat [leerling] niet meer op school zou komen.
2. de verklaring van verdachte, afgelegd ter 's hofs terechzitting:
Mijn zoon [leerling] woont bij mij. Ik verzorg hem. Vanaf 23 september 2002 tot heden heb ik hem de [school] niet laten bezoeken. De [school] is de school waar hij stond ingeschreven.
Bewezenverklaring
Verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het belang van zijn zoon [leerling] vergt dat deze de school waar hij stond ingeschreven niet langer bezoekt. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat bij [leerling] onder meer de diagnosen ADHD en PDD-NOS zijn gesteld welke stoornissen gedragsproblematiek veroorzaken. Klasgenootjes van [leerling] pesten hem vanwege deze gedragsafwijkingen. Dit veroorzaakt bij [leerling] zodanige klachten dat de schoolgang wordt belemmerd. Verdachte stelt dat indien de school adequaat op de pesterijen had gereageerd, verdachte niet genoodzaakt zou zijn [leerling] thuis te houden.
Voor zover verdachte zich erop beroept dat zijn zoon wegens ziekte was verhinderd de school te bezoeken, vat het hof dit op als een verweer dat zich richt op de in artikel 11, onder d, van de Leerplichtwet 1969 genoemde vrijstellingsgrond. Naar het oordeel van het hof faalt dit verweer.
Uit de ten overstaan van de leerplichtambtenaar afgelegde verklaring van [directeur], directeur van de [school], volgt dat [leerling] op 23 september 2002 ziek is gemeld, nadat diens schoolgang onregelmatiger werd en verdachte daarop door de school was aangesproken omdat afmelding uitbleef. Verdachte heeft hierop aan de school te kennen gegeven dat [leerling] niet meer op school zou komen.
In de aan de huisarts gerichte brief d.d. 17 oktober 2002 van de Polikliniek Kinder- en Jeugdpsychiatrie wordt geen melding gemaakt van klachten die in verband worden gebracht met de door verdachte gestelde pesterijen en die van zodanige aard zijn dat de schoolgang daardoor zou zijn belemmerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [leerling] in de periode nadat deze wegens ziekte was afgemeld regelmatig 's ochtends buiten heeft laten hardlopen. Dit laat zich naar het oordeel van het hof niet verenigen met de gestelde onmogelijkheid [leerling] op grond van ziekte naar school te laten gaan. Nu de lezing van verdachte ook overigens geen steun vindt in enig (door hem overgelegd) medisch bescheiden, is niet aannemelijk dat [leerling] gedurende de bewezenverklaarde periode bij voortduring niet in staat was wegens ziekte de school te bezoeken.
Voor zover verdachte zich beroept op andere gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 11, onder g, van de Leerplichtwet 1969 faalt het verweer eveneens. Voor een geslaagd beroep op deze vrijstellingsgrond is ingevolge artikel 14 van de Leerplichtwet 1969 vereist dat het hoofd van de school waar de jongere staat ingeschreven, verlof verleent dat deze de school tijdelijk niet bezoekt. Van een zodanig verlof is niet gebleken.
Nu ook overigens de aanwezigheid van de in artikel 11 van Leerplichtwet genoemde vrijstellingsgronden niet aannemelijk is geworden, acht het hof het hof ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij in de periode van het 23 september 2002 tot en met 25 november 2002 te Groningen, meermalen terwijl hij zich met de feitelijke verzorging van de jongere [leerling], geboren op [geboortedatum], had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten de [school], was ingeschreven, die school na inschrijving geregeld bezocht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de overtreding:
overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969.
Strafbaarheid
Verdachte heeft - zo begrijpt het hof - willen betogen dat, voor zover zijn verweer gericht op de toepassing van artikel 11 van de Leerplichtwet 1969 niet slaagt, hij gehandeld heeft in noodtoestand. Voor dit afzonderlijke verweer laat de Leerplichtwet 1969 gelet op inhoud en strekking van het zojuist genoemde artikel geen ruimte.
Indien dit al anders zou zijn, geldt dat het betoog dat [leerling] wegens ziekte verhinderd zou zijn de school te bezoeken faalt, omdat het hof reeds heeft geoordeeld dat het verweer in zoverre feitelijke grondslag mist.
Verder geldt dat verdachte de leerplichtambtenaar welbewust niet in staat heeft gesteld zich een oordeel te vormen over de op verdachtes zoon betrekking hebbende problematiek door haar geen kennis te laten nemen van de resultaten van het door de Polikliniek Kinder- en Jeugdpsychiatrie in het Academisch Ziekenhuis Groningen verrichte onderzoek van verdachtes zoon. Tevens heeft verdachte aan de leerplichtambtenaar te verstaan gegeven geen contact met haar te willen en aangegeven dat zij niet aanwezig mocht zijn bij een gesprek met de GGD schoolarts waarin het vinden van een school voor zijn zoon aan de orde zou komen.
Verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat dit van hem niet kon worden gevergd omdat de leerplichtambtenaar de verhoudingen vrijwel ogenblikkelijk op scherp heeft gezet door te dreigen tegen verdachte proces-verbaal op te maken. Het hof kan verdachte hierin niet volgen aangezien verdachte uit de door de leerplichtambtenaar geuite kennisgeving van mogelijke consequenties van het voortduren van het schoolverzuim veeleer de ernst van de situatie had behoren af te leiden dan daaraan een weigering tot verdere medewerking te verbinden.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte niet eerst alle legale wegen heeft bewandeld die hem ten dienste stonden om de in zijn ogen wenselijke of noodzakelijke oplossing voor de problemen van zijn zoon te vinden. Hij heeft dus anders kunnen en behoren te handelen dan hij heeft gedaan. Het verweer faalt daarom.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van verdachte.
Ten aanzien van verdachte is bewezenverklaard dat hij zijn achtjarige zoon [leerling] gedurende een periode van ruim twee maanden niet de school heeft laten bezoeken waar [leerling] staat ingeschreven. Verdachte meent dat de school [leerlings] bijzondere gedragsproblemen onvoldoende onderkent en niet naar behoren reageert op pesterijen van klasgenootjes. Naar verdachtes opvatting staat hij daarom in zijn recht zijn zoon thuis te houden om hem daar zelf te onderrichten.
De Leerplichtwet 1969 stelt als uitgangspunt dat een jeugdige een school bezoekt. Van dit uitgangspunt kan slechts in bijzondere gevallen worden afgeweken. De beoordeling daarvan is opgedragen aan de door die wet aangewezen leerplichtambtenaar. Verdachte is hieraan welbewust voorbij gegaan en heeft de leerplichtambtenaar de mogelijkheid ontnomen te beoordelen of de problemen van [leerling] van zodanige aard en omvang zijn dat, al dan niet in samenspraak met verdachte, van voornoemd uitgangspunt behoort te worden afgeweken.
Sedert het bewezenverklaarde feit heeft verdachte volhard in zijn stellingname. Ten gevolge daarvan heeft [leerling] tot aan deze uitspraak reeds zeven maanden geen school bezocht. Door zijn zoon gedurende die periode niet alleen professioneel onderwijs, maar ook dagelijkse omgang met andere kinderen te onthouden, heeft verdachte de ontwikkeling van [leerling] in gevaar gebracht en brengt die nog steeds in gevaar. Hoewel verdachte, naar het zich thans laat aanzien, stappen heeft ondernomen om een voor [leerling] geschikte school te vinden, acht het hof van belang dat [leerling] tot het ogenblik waarop een daadwerkelijke plaatsing volgt, zo spoedig mogelijk naar school terugkeert teneinde te voorkomen dat zijn ontwikkeling langer in gevaar is.
Gelet op het feit dat verdachte - zoals ter 's hofs terechtzitting is gebleken - nog immer in zijn stellingname volhardt, dient op hem de grootst mogelijk dwang te worden uitgeoefend om hem ertoe te bewegen [leerling] weer naar school te laten terugkeren terwijl wordt gezocht naar een bevredigende oplossing voor de voor [leerling] geldende (onderwijs)problematiek. Met een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete, zoals opgelegd door de eerste rechter en gevorderd door de advocaat-generaal, kan niet worden volstaan.
Het hof zal verdachte daarom veroordelen tot een geheel voorwaardelijke hechtenis van één maand onder na te melden bijzondere voorwaarden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot hechtenis voor de duur van een maand;
beveelt, dat de hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zijn kind [leerling] op de eerste maandag na het onherroepelijk worden van dit arrest op een school plaatst en erop toeziet dat zijn kind bij de lessen aanwezig zal zijn;
- al het mogelijke in het werk stelt een adequate oplossing te vinden voor de voor [leerling] geldende (onderwijs)problematiek met inachtnemming van het bij de Leerplichtwet 1969 bepaalde en/of aan een dergelijke oplossing medewerking te verlenen en te blijven verlenen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Hermans, vice-president als voorzitter, Van Dijk en Hulleman, raadsheren, in tegenwoordigheid van Braam als griffier, zijnde mr. Hulleman voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.