ECLI:NL:GHLEE:2003:AF8451

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 03-00238
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking kantonrechter inzake verzet tegen dwangbevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 23 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 17 juli 2001. De kantonrechter had de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen een dwangbevel dat op 3 mei 2000 door de officier van justitie was uitgevaardigd. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, maar de advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend.

Het hof heeft beoordeeld of de betrokkene ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Volgens artikel 26a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) dient degene die hoger beroep instelt, vooraf zekerheid te stellen voor het verschuldigde bedrag en griffierecht te betalen. Het hof oordeelt dat de mededelingen van de griffier van de rechtbank niet voldeden aan de wettelijke vereisten, omdat de betrokkene niet duidelijk was geïnformeerd over de gevolgen van het niet betalen.

De betrokkene heeft uiteindelijk, na de gestelde termijn, alsnog zekerheid gesteld en het griffierecht voldaan. Het hof oordeelt dat de lange duur van de procedure in hoger beroep in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarom heeft het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigd, het verzet gegrond verklaard en bepaald dat het betaalde bedrag van €263,58 en het griffierecht aan de betrokkene worden gerestitueerd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door de griffier en de noodzaak om de rechten van de betrokkene te waarborgen in het proces.

Uitspraak

WAHV 03/00238
23 april 2003
CJIB 29355367
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter te Amsterdam
van 17 juli 2001
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft de betrokkene in het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 3 mei 2000 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 26a, tweede en derde lid, WAHV is degene die hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk in dat beroep na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten en voorts na betaling van het verschuldigde griffierecht.
3.2. Een redelijke uitleg van beide leden van deze wetsbepaling brengt mee dat de daarin voorgeschreven mededelingen van de griffier van de rechtbank tenminste moeten inhouden dat op grond van een wettelijk voorschrift (art. 26a WAHV) zekerheid dient te worden gesteld voor het nog verschuldigde bedrag en voor al de kosten, en dat griffierecht dient te worden betaald. Voorts dienen de mededelingen in te houden de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld en griffierecht moet worden betaald. Tevens dient voor de betrokkene duidelijk te zijn welke bedragen dienen te worden voldaan en dat indien deze bedragen niet worden betaald het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.3. Bij brief van 4 december 2002 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de dag van verzending van dat schrijven zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag ad € Euro 263,58 op rekeningnummer 366794 van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Tevens is aan de betrokkene medegedeeld dat hij voor de betaling van het verschuldigde griffierecht ten bedrage van €Euro 82,00 binnenkort een accept-giro zal ontvangen en dat dit bedrag binnen twee weken na de daarop vermelde termijn dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het arrondissement Amsterdam, dan wel ter griffie dient te zijn voldaan.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat het schrijven van de griffier van de rechtbank van 4 december 2002 niet kan worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 26a, tweede en derde lid, WAHV. De betrokkene is er niet op gewezen dat bij niet betaling het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
3.5. Uit het dossier blijkt dat de betrokkene niet binnen de gestelde termijn zekerheid heeft gesteld en het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Het voorgaande brengt mee dat in beginsel de griffier van de rechtbank de betrokkene nogmaals, met inachtneming van het hiervoor overwogene, in de gelegenheid zou dienen te stellen zekerheid te stellen en griffierecht te betalen. Nu echter blijkt dat de betrokkene - na afloop van de daartoe gestelde termijn - zekerheid heeft gesteld en het verschuldigde griffierecht heeft voldaan, kan dit achterwege blijven en zal het hof de betrokkene in zijn hoger beroep ontvangen.
3.6. Het hof overweegt met betrekking tot de procedure in hoger beroep het navolgende. De beslissing van de kantonrechter is gegeven op 17 juli 2001. Eerst op 7 november 2001 is een afschrift van de beslissing aan de betrokkene toegezonden. Nadat de betrokkene tijdig, bij brief van 10 november 2001 - d.d. 15 november 2001 ingekomen ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam -, hoger beroep had ingesteld is eerst bij brief van 4 december 2002 de betrokkene gewezen op de verplichting op grond van het bepaalde in art. 26a WAHV zekerheid te stellen en griffierecht te voldoen. De stukken zijn door de griffier van de rechtbank Amsterdam, sector kanton - locatie Amsterdam bij brief van 28 februari 2003 gezonden naar de griffie van het hof, waar de stukken op 3 maart 2003 zijn ingekomen.
3.7. Hetgeen hierboven onder 3.6. is overwogen brengt mee, dat, - gelet op het vereiste, dat in de verzetprocedure op korte termijn wordt beslist (vgl. Hof Leeuwarden, 5 december 2001, WAHV 01/00396, VR 2002/115) - , ten aanzien van de procedure in hoger beroep moet worden geoordeeld, dat de berechting in appel zodanig lang heeft geduurd, dat beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen, die de lange duur kunnen rechtvaardigen. Een verdere tenuitvoerlegging van het dwangbevel zou dan ook in strijd komen met beginselen van behoorlijk bestuur.
3.8. Het hof zal derhalve met vernietiging van de beschikking van de kantonrechter het verzet gegrond verklaren.
4. De beslissing
vernietigt de beschikking van de kantonrechter;
verklaart het gedane verzet gegrond;
bepaalt dat hetgeen uit hoofde van voormeld dwangbevel door de betrokkene is betaald, te weten een bedrag van €Euro 263,58, aan de betrokkene wordt gerestitueerd, alsmede dat het door de betrokkene betaalde griffierecht door de griffier van de rechtbank aan hem wordt gerestitueerd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dijkstra, Poelman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.