1. De vaststaande feiten.
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor dit geding als niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken het navolgende vast:
1. Belanghebbende, geboren in 19.. en gehuwd met A, dreef in het onderhavige jaar in maatschapsverband voor eigen rekening een internistenpraktijk. Als internist/geneeskundige is hij in 19.. voor het eerst in contact gekomen met een vrouwelijke patiënt (hierna: eiseres), die vanaf 19.. belanghebbende steeds intensiever is gaan consulteren over bij haar levende medische vragen.
2. Eiseres is in de tweede helft van de jaren tachtig meerdere malen klinisch behandeld voor lichamelijke klachten die van psychische oorsprong waren (incestverleden, anorexia nervosa).
3. Via de afdeling psychiatrie waar eiseres was opgenomen, kwam zij regelmatig voor somatische behandeling (o.a. sondevoeding) op de afdeling van belanghebbende te liggen. Met haar behandelend psychiater voerde belanghebbende regelmatig overleg: de psychiater was verantwoordelijk voor de psychiatrische behandeling terwijl belanghebbende ondersteunende somatische maatregelen nam.
4. In die periode is belanghebbende met eiseres regelmatig gesprekken gaan voeren over haar geestelijke problemen, tijdens één van welke gesprekken eiseres haar incestverleden aan belanghebbende heeft toevertrouwd. Belanghebbende heeft verklaard dat hij in 19.. de medische behandeling van eiseres aan een collega heeft overgedragen, zulks omdat hij meende dat de vriendschappelijke band met eiseres de boventoon in de relatie arts-patiënt ging voeren.
5. Na overdracht van de behandeling aan die collega heeft belanghebbende, op gronden ontleend aan zijn geloofsovertuiging, in samenspraak met zijn echtgenote (die godsdienstlerares is) en de behandelend psychiater van eiseres besloten eiseres in zijn gezin op te nemen. Bedoeling was om in het verband van belanghebbendes gezin onder begeleiding van zijn echtgenote tot gesprekken te komen over levensbeschouwelijke zaken. Toen na ongeveer een jaar bleek dat eiseres weinig belangstelling koesterde voor zowel levensbeschouwelijke zaken als de geloofsovertuiging van belanghebbendes gezin, heeft de echtgenote te kennen gegeven dat zij de toen bestaande situatie niet wenste te continueren.
6. Belanghebbende heeft nadien niettemin het contact met eiseres voortgezet door bezoeken op de respectieve privé-adressen van hem en eiseres, volgens zijn verklaring uit verantwoordelijkheidsgevoel jegens eiseres.
7. Daarbij is het tot een sexuele relatie tussen belanghebbende en eiseres gekomen die tot oktober 19.. heeft voortgeduurd. In alle nader te noemen procedures heeft eiseres die relatie consequent betiteld als sexueel misbruik.
8. Nadat belanghebbende die relatie en dat contact had verbroken, heeft eiseres tegenover haar behandelend huisarts van die sexuele relatie met belanghebbende melding gemaakt.
9. Die huisarts heeft vervolgens van een en ander een melding gedaan aan de bevoegde instanties zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Eiseres heeft voorts informatieve gesprekken gevoerd met de politie.
10. Zulks resulteerde in een strafklacht bij Justitie en een klacht bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (:RTG) door zowel eiseres als de Inspecteur voor de Volksgezondheid. De strafklacht leidde tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek (gvo) in het kader waarvan belanghebbende in voorlopige hechtenis is genomen.
11. In het kader van dat gvo is tevens bij eiseres een psychiatrisch onderzoek ingesteld dat voerde tot de conclusie dat zij lijdende was aan een persoonlijkheidsstoornis. Naar het oordeel van de Officier van Justitie waren de verklaringen van eiseres dusdanig onbetrouwbaar dat die niet konden dienen als grondslag voor een strafrechtelijke vervolging. Het gvo werd daarom gesloten en de vervolging gestaakt. Omdat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel is aan belanghebbende op diens vordering door de Rechtbank Leeuwarden een schadevergoeding van f 53.000,- toegekend.
12. In de twee klachtprocedures bij het RTG is uiteindelijk aan belanghebbende de maatregel van berisping opgelegd. Het RTG overwoog in die uitspraak:"Geenszins is komen vast te staan dat aangeklaagde zich tot het uiterste heeft ingespannen om de arts-patiëntrelatie te onderscheiden van een vriendschappelijke relatie".
13. De uitspraak van het RTG heeft eiseres geïnspireerd tot het instellen van een civiele procedure tegen belanghebbende, die heeft geleid tot veroordeling van belanghebbende tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres.
14. Tegen dat civiele vonnis is belanghebbende in appèl gegaan, waarna de civiele kamer van dit gerechtshof de schadevergoeding heeft gematigd tot f 30.000,- ten titel van immateriële schadevergoeding en f 25.000,- ter vergoeding van kosten van juridische bijstand.
15. In voormelde procedures is belanghebbende bijgestaan door een advocaat die daarvoor in 1998 aan honorarium een bedrag van f 84.876,- in rekening bracht. Omdat belanghebbendes rechtsbijstandverzekering aan hem een bedrag van f 50.000,- vergoedde, bleef uiteindelijk f 34.876,- voor rekening van belanghebbende. Dat bedrag werd door hem (gesaldeerd) op de verlies- en winstrekening als kosten van onderneming in mindering gebracht.
16. De inspecteur heeft bij het regelen van de onderhavige aanslag dat bedrag van f 34.876,- niet in aftrek aanvaard, stellende dat die kosten niet zijn veroorzaakt door een actie uit onrechtmatige daad in de uitoefening van het beroep als internist, de aangifte met dat bedrag gecorrigeerd, en aldus het belastbaar inkomen vastgesteld op f 243.856,-.
17. Bij de uitspraak op het tegen die aanslag ingediende bezwaarschrift heeft de inspecteur in dat standpunt volhard.