ECLI:NL:GHLEE:2003:AF5425

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-001054-02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Zwerwer
  • M.J. van der Meer
  • H. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 11 maart 2003 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen, die op 23 juli 2002 bij verstek had geoordeeld over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was niet verschenen op de zitting van de politierechter, en het hof constateerde dat de wettelijke oproepingstermijn niet in acht was genomen. De oproeping was op 17 juli 2002 betekend, terwijl de termijn voor ontnemingszaken tien dagen bedraagt. Het hof oordeelde dat de politierechter het onderzoek had moeten schorsen, omdat de veroordeelde niet op de hoogte was van de zitting.

Het hof heeft de uitspraak van de politierechter vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de politierechter in Assen. Dit gebeurde omdat de veroordeelde, die een essentiële rol vervult in het proces, niet ter terechtzitting was verschenen en niet tijdig op de hoogte was gebracht van de zitting. Het hof benadrukte het belang van een eerlijke rechtsgang en het recht van de veroordeelde op berechting in twee feitelijke instanties. De zaak zal nu opnieuw worden behandeld, met inachtneming van de uitspraak van het hof, na hernieuwde oproeping van de veroordeelde.

De politierechter had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde geschat op €3.773,- en hem verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen, met de dreiging van vervangende hechtenis indien niet aan deze verplichting werd voldaan. De veroordeelde had op 10 oktober 2002 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het hof heeft in zijn uitspraak de noodzaak van een nieuwe behandeling van de zaak onderstreept, waarbij de rechten van de veroordeelde centraal staan.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001054-02
Uitspraak d.d. 11 maart 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen de uitspraak van de politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen d.d. 23 juli 2002, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven te [adres],
niet ter terechtzitting verschenen.
De beslissing waarvan beroep.
De politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen heeft bij voormelde uitspraak, bij verstek gewezen, het door de veroordeelde uit de baten van door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op drieduizendzevenhonderddrieënzeventig euro en hem de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van dat voordeel met bevel dat, voor het geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van zeventien dagen zal worden toegepast.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De veroordeelde is d.d. 10 oktober 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Gezien de dagvaarding in hoger beroep en gelet op het onderzoek dienaangaande ter terechtzitting heeft het hof verstek verleend tegen de niet verschenen veroordeelde.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 25 februari 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 511g juncto artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal de uitspraak, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Daartoe overweegt het hof het navolgende.
Het onderzoek ter terechtzitting van de politierechter in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 23 juli 2002. De oproeping van de veroordeelde voor die terechtzitting is op 17 juli 2002 betekend aan de (waarnemend) griffier van de rechtbank van het arrondissement Assen. Aldus is de wettelijke oproepingstermijn niet in acht genomen. Immers in - het hier toepasselijke - artikel 511b, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is slechts artikel 265 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard en niet ook artikel 370 Sv. Derhalve geldt in ontnemingszaken dat de oproepingstermijn voor de terechtzitting van de politierechter tien dagen is. Dat blijkens artikel 370, eerste lid, Sv in strafzaken de dagvaardings- dan wel oproepingstermijn voor de terechtzitting van de politierechter drie dagen is, doet aan het voorgaande niet af. Immers in Titel IIIb van het vierde boek van voornoemd Wetboek ("Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel") is deze bepaling niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De veroordeelde is niet ter terechtzitting van de politierechter verschenen en evenmin heeft zich een omstandigheid voorgedaan waaruit voortvloeit dat die terechtzitting hem tevoren bekend was. De politierechter heeft op 23 juli 2002 bij verstek uitspraak gedaan.
Uit het bovenstaande blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg ten onrechte buiten tegenwoordigheid van de veroordeelde heeft plaatsgevonden: de politierechter had het onderzoek moeten schorsen.
Ingevolge artikel 423, tweede lid, Sv - welke bepaling ingevolge artikel 511g Sv in ontnemingszaken van overeenkomstige toepassing is - behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechter in eerste aanleg is beslist en sprake is van een ter gelegenheid van de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg tot nietigheid leidend verzuim, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de eerste rechter te vernietigen, maar niet vervolgens de zaak terug te wijzen naar de eerste rechter op de grond dat de verdachte (veroordeelde) een aanleg heeft ontbeerd.
Voor enkele gevallen waarin de eerste rechter de hoofdzaak wel heeft beslist dient echter een uitzondering op de hiervoor bedoelde hoofdregel te worden gemaakt en brengt het in artikel 423, tweede lid, Sv besloten beginsel dat een verdachte (veroordeelde) in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties mee dat, na vernietiging van het vonnis (de uitspraak) in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de eerste rechter, tenzij door de advocaat-generaal en de verdachte (veroordeelde) de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd.
Het hof is van oordeel dat zich in onderhavige zaak een uitzondering als hiervoor bedoeld voordoet, nu veroordeelde - als persoon welke een kernrol vervult bij het onderzoek ter terechtzitting - niet ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen, hij niet tijdig op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en er zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die terechtzitting hem tevoren bekend was. Derhalve zal het hof de zaak terugwijzen naar de eerste rechter teneinde, na hernieuwde oproeping van de veroordeelde, de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank van het arrondissement Assen teneinde - met inachtneming van deze uitspraak - na hernieuwde oproeping van de veroordeelde, de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
Deze uitspraak is aldus gewezen door mrs. Zwerwer, voorzitter, Van der Meer en Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. Jongeling als griffier.