ECLI:NL:GHLEE:2003:AF5065

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2131/02 Inkomstenbelasting
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring inzake inkomstenbelasting

Op 20 februari 2003 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, X, in verzet kwam tegen een eerdere beschikking van de voorzitter van de belastingkamer. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak van het hoofd van de belastingdienst, die op 28 oktober 2002 was gedateerd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2001. Het beroepschrift van belanghebbende was gedateerd op 7 december 2002, maar werd pas op 13 december 2002 ter griffie ingediend, wat buiten de termijn van zes weken viel. De voorzitter verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend.

Belanghebbende stelde in zijn verzetschrift dat het beroepschrift op 10 december 2002 ter post was bezorgd. Het hof overwoog dat de termijn voor het indienen van beroep begon op 29 oktober 2002, en dat het beroepschrift uiterlijk op 9 december 2002 ter griffie had moeten zijn ingekomen. Het hof concludeerde dat, hoewel belanghebbende stelde dat het beroepschrift op 10 december ter post was bezorgd, dit niet tijdig was, omdat het na afloop van de termijn was ontvangen.

Daarnaast werd er een brief van belanghebbende besproken, gedateerd 7 november 2002, waarin hij aanvullend bezwaar maakte tegen de heffingsrente. Het hof oordeelde dat deze brief niet als een beroepschrift kon worden opgevat, omdat het niet inging op de eerdere bezwaren en te laat was ingediend.

Uiteindelijk verklaarde het hof het verzet ongegrond, en bevestigde de eerdere beslissing van de voorzitter dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. Drion, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Gerrits, en op die dag in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 2131/02 20 februari 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan door X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 20 december 2002.
De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen, vestiging Assen (thans: Belastingdienst Noord/kantoor Assen, nader te noemen: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2001.
Ingevolge de artikelen 26, eerste lid, en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) juncto de artikelen 6:7, 6:9 en 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van het hoofd binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de woonplaats van belanghebbende behoort.
De uitspraak van het hoofd is gedagtekend 28 oktober 2002 en het beroepschrift is gedagtekend 7 december 2002 en ter griffie van het hof binnengekomen op 13 december 2002, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak.
De voorzitter heeft, uitgaande van een datum van terpostbezorging van 11 december 2002, om die reden bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift (met bijlage) dat door hem is ingediend op 14 januari 2003.
Het hoofd heeft op 4 februari 2003 een verweerschrift ingezonden met conclusie dat hij het verzet gegrond acht.
Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak en het hof ziet daartoe geen aanleiding.
Belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat het beroepschrift ter post is bezorgd op dinsdag 10 december voor 22.30 uur.
Ingevolge het bepaalde in artikel 26c van de AWR vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak, derhalve op 29 oktober 2002. Dientengevolge diende het beroepschrift overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb uiterlijk op 9 december 2002 ter 's hofs griffie te zijn ingekomen. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is echter bepaald dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Nu de termijn, gelijk vorenoverwogen, eindigde op 9 december 2002 en het beroepschrift, naar belanghebbende gemotiveerd stelt op 10 december 2002 ter post is bezorgd, is het beroepschrift niet tijdig ingediend.
Het hoofd heeft op 12 november 2002 een brief van belanghebbende ontvangen, gedagtekend 7 november 2002, derhalve geruime tijd na dagtekening van de uitspraak op het bezwaar, waarin belanghebbende in aanvulling op zijn bezwaarschrift alsnog ook bezwaar maakt tegen de op de aanslag in rekening gebrachte heffingsrente.
Daar belanghebbende in deze brief niet ingaat op de eerder bij het bezwaarschrift kenbaar gemaakte bezwaren, noch op de uitspraak op dat bezwaarschrift, kan, gelet op het tijdstip van indiening bij het hoofd, de inhoud van bedoelde brief niet anders worden opgevat dan als tweede bezwaarschrift tegen de aanslag, waarop het hoofd alsnog uitspraak dient te doen. Van een doorzendverplichting als beroepschrift, gelijk het hoofd in zijn verweerschrift vermeldt, is te dezen geen sprake.
De voorzitter heeft derhalve belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 20 februari 2003 door mr. Drion, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Gerrits en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 26 februari 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.