2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Op 9 mei 2000 werd van belanghebbende, die een uitkering krachtens de bijstandswet genoot en die stelt in kerkgenootschappelijk verband een onderneming te drijven, de aangifte inkomstenbelasting 1999 ter inspectie van de Belastingdienst/Ondernemingen Groningen ontvangen. De aangifte vermeldde een belastbaar inkomen van ƒ 771,-.
2.2 Aangezien deze eenheid niet competent was de aangifte te behandelen, werd deze doorgezonden naar de wèl competente eenheid Belastingdienst/Particulieren Groningen.
2.3 Door tussenkomst van B accountants en belastingadviseurs te L werd vervolgens op 22 mei 2001 een verbeterde aangifte ingediend bij de competente eenheid Belastingdienst/Particulieren Groningen. Deze verbeterde aangifte vermeldde een belastbaar inkomen van negatief ƒ 12.993,-.
2.4 Naar aanleiding van de aankoop door belanghebbende van het pand a-straat 1 te Z voor een bedrag van ƒ 332.500,- is door de inspecteur naar de fiscale positie van belanghebbende die opgaf enkel bijstand te genieten, een onderzoek ingesteld.
2.5 Bij dat onderzoek heeft de inspecteur via de C-bank te Z ontdekt dat belanghebbende van die bank in totaal
ƒ 449.000,- onder hypothecair verband leende voor de aankoop van voormeld pand. Van deze aankoop werd geen melding gemaakt bij de sociale dienst.
2.6 Tevens kreeg de inspecteur via die C-Bank te Z de beschikking over bescheiden zoals loonafrekeningen, arbeidsovereenkomsten, werkgeversverklaringen, alsmede overzichten van mutaties op de bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote mevrouw D. Volgens deze bescheiden zou belanghebbende maandelijks een netto loon van ƒ 6.000,- hebben ontvangen. Dit loon komt op de bankrekening terecht via contante stortingen.
2.7 Voorts bleek uit die door de bank overgelegde bescheiden dat belanghebbende als manager/coördinator in dienst was van Stichting E, a-straat 77 te M, en dat hij maandelijks netto per kas ƒ 6.000,- uitbetaald loon genoot. Vanaf juli 1999 worden de looninkomsten genoten via rekening 00.00.00.000 van de C-bank, betaald door de Stichting F.
2.8 Aangezien de door B ingezonden verbeterde aangifte van 29 mei 2001 niet in overeenstemming was met de ter inspectie bekende gegevens zoals hiervoor sub 2.4 tot en met 2.7 weergegeven, werd telefonisch contact met de heer G van dat accountantskantoor opgenomen, die toezegde nadere informatie bij belanghebbende te zullen opvragen. Door de inspecteur is met name verzocht om toezending van bewijsstukken inzake de in de verlies- en winstrekening opgenomen posten ter raadpleging. Die nadere informatie is door dat kantoor bij belanghebbende opgevraagd.
2.9 Die informatie is door belanghebbende nimmer verstrekt.
2.10 Na enige briefwisseling met B is het verder stil gebleven rond deze kwestie, zij het dat belanghebbende en aan hem gelieerde personen zich met regelmaat schriftelijk beklaagden bij de inspecteur over de wijze waarop belastingambtenaren hun werkzaamheden uitvoerden. De gevraagde informatie werd echter ook toen niet verstrekt. Het betrof dan met name informatie van belanghebbende (die stelde in kerkgenootschappelijk verband een onderneming te drijven) door overlegging van boeken en bescheiden van het kerkgenootschap teneinde de herkomst van belanghebbendes inkomsten na te gaan. Ook die overlegging heft niet plaatsgevonden.
2.11 Op basis van de hem uit onderzoek ter beschikking staande gegevens heeft de inspecteur zich bij het regelen van de onderhavige aanslag op het standpunt gesteld dat geen sprake was van het drijven van een onderneming, hetgeen tot een correctie van het aangegeven inkomen met ƒ 36.997,- leidde, en dat het aangegeven belastbaar inkomen tevens diende te worden verhoogd met de bij de H getraceerde inkomsten van belanghebbende ad in totaal ƒ 98.960,-. Het belastbaar inkomen werd aldus vastgesteld op ƒ 136.435,-. Met betrekking tot de gecorrigeerde inkomsten ad ƒ 98.960,- heeft de inspecteur op grond van paragraaf 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een vergrijpboete van 50 procent opgelegd.
2.12 Tegen die aanslag is namens belanghebbende door accountant I te N een bezwaarschrift ingediend, waarin ondermeer wordt gesteld dat de aangifte op tijd zou zijn ingediend, en dat belanghebbende dan ook niets begrijpt van de aanslag met verzuimboete.
2.13 Herhaalde malen is vervolgens door de inspecteur gevraagd om een nadere motivering van het bezwaar. Daarop is niet gereageerd met de inzending van een nadere motivering, overlegging van bewijsstukken of anderszins.
2.14 Het bezwaar is vervolgens niet-ontvankelijk verklaard.
2.15 Ter zitting heeft de raadsman van belanghebbende op vragen van het hof geantwoord dat in de onderhavige zaak allereerst de ontvankelijkheid van het bezwaar dient te worden beoordeeld.