ECLI:NL:GHLEE:2003:AF4513

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000836-02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kalsbeek
  • Wedzinga
  • De Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

Op 17 februari 2003 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 8 augustus 2002 had geoordeeld over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde geschat op €25.540 en hem opgedragen dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet volledig betaald zou worden. De veroordeelde, die gedetineerd was, heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 3 februari 2003 heeft het hof het dossier en de eerdere uitspraak beoordeeld. Het hof oordeelde dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende was onderbouwd. Er ontbraken eenduidige verklaringen die de schatting van het bedrag konden rechtvaardigen. Het hof stelde vast dat onduidelijk was welk bedrag aan de veroordeelde kon worden toegerekend, vooral omdat niet duidelijk was of de opbrengsten van door anderen verkochte verdovende middelen waren inbegrepen in de opbrengsten van de door de veroordeelde verkochte heroïne en cocaïne.

Uiteindelijk heeft het hof de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het hof concludeerde dat de advocaat-generaal niet voldoende had onderbouwd op basis van welke verdeelsleutel de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel was gemaakt. Hierdoor was het hof van mening dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden vastgesteld, wat leidde tot de afwijzing van de ontnemingsvordering.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000836-02
Uitspraak d.d. 17 februari 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen d.d. 8 augustus 2002, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te P.I. Noord - De Grittenborgh,
Kinholtsweg 7, 7909 CA te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. O.B. Volkerts, advocaat te GRONINGEN.
1. De beslissing waarvan beroep.
De rechtbank te Groningen heeft bij voormelde uitspraak, op tegenspraak gewezen het door veroordeelde uit de baten van door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op vijfentwintigduizendvijfhonderdveertig euro en hem de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van dat voordeel, met bevel dat, voor het geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van éénhonderdveertien dagen zal worden toegepast.
2. Aanwending van het rechtsmiddel.
De veroordeelde is d.d. 14 augustus 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
3. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 3 februari 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
4. De feiten, waarop de beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd.
Bij arrest van dit hof d.d. 17 februari 2003 is veroordeelde veroordeeld terzake van - kort gezegd -
Zaak A
onder 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Zaak B
onder 2 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het arrest is aan deze uitspraak gehecht.
5. De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Het hof is van oordeel, dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het dossier bevat geen eenduidige verklaringen op grond waarvan het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat zou kunnen worden. Meer in het bijzonder is onduidelijk welk bedrag redelijkerwijs kan worden toegerekend aan veroordeelde, nu in het midden blijft of de opbrengst van de door anderen verkochte verdovende middelen (mee) is begrepen in de opbrengst van de door veroordeelde [veroordeelde] verkochte heroïne en cocaïne. Naar het oordeel van het hof heeft de advocaat-generaal onvoldoende onderbouwd dan wel geconcretiseerd op basis van welke verdeelsleutel een gefundeerde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft plaatsgevonden. Op grond van het vorenstaande acht het hof de omvang van de door veroordeelde door middel van en/of uit de baten van de hiervoor genoemde strafbare feiten of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie verkregen wederrechtelijk voordeel niet vast te stellen en zal het hof de ontnemingsvordering derhalve afwijzen.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt de beslissing, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Kalsbeek, voorzitter, Wedzinga en De Roos, in tegenwoordigheid van Bijma als griffier, zijnde mr. De Roos voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.