Parketnummer: 24-000835-02
Arrest d.d. 17 februari 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 8 augustus 2002 in de oorspronkelijk onder de parketnummers 18-030180-02 en 18-070679-00 afzonderlijk aangebrachte, doch ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh,
Kinholtsweg 7, 7909 CA te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. O.B. Volkerts, advocaat te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep.
De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis, in de als voormeld gevoegde zaken, voor zover aan hoger beroep onderworpen, op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, een bijkomende straf en een maatregel, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 14 augustus 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 3 februari 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
Omvang van het aangewende rechtsmiddel.
Nu de raadsman van verdachte ter 's hofs terechtzitting heeft verklaard, geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de in het vonnis, waarvan beroep, vervatte vrijspraak ter zake van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde, zal het hof het hoger beroep in dier voege beperkt opvatten.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging.
Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaardingen, waaruit de - als voor dit hoger beroep van belang - in zaak A en in zaak B onder 1 en 2 vermelde inhoud van de tenlasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring.
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat
onder 1:
hij in de periode van maart 2001 t/m 25 april 2002 te Delfzijl en Appingedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
onder 2:
hij in de periode van 23 januari 2002 t/m 25 april 2002 te Delfzijl, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, hebbende verdachte [mededader 2] voorgesteld met verdachte en [mededader 1] mee te gaan naar Curaçao met de bedoeling dat die [mededader 2] aldaar bolletjes cocaïne zou inslikken en vervolgens die cocaïne (aldus in het lichaam van die [mededader 2]) in te voeren in Nederland en daartoe voor die [mededader 2] een (retour)vliegticket (Nederland-Curaçao) heeft geregeld en betaald en die [mededader 2] heeft voorgehouden dat deze zou delen in de uiteindelijke verkoopopbrengst van de aldus door die [mededader 2] in Nederland ingevoerde cocaïne;
onder 1 primair:
hij op 21 december 2000 in de gemeente Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen (pistool) op genoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder 2 primair:
hij in de periode van 1 september 1999 tot en met 26 oktober 2000 in de gemeente Delfzijl meermalen opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op het misdrijf:
onder 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
onder 2:
een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen;
onder 1 primair:
poging tot doodslag;
onder 2 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft verdachte terzake van de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde - en door de rechtbank bewezenverklaarde - feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden. Verdachte is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Ter terechtzitting van 3 februari 2003 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Het hof heeft in hoger beroep - op basis van een bewezenverklaring ter zake van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde - de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 september 1999 tot en met 26 oktober 2000 en van maart 2001 tot en met 25 april 2002 schuldig gemaakt aan het verkopen en verstrekken van heroïne en cocaïne. Hij handelde op tamelijk grote schaal. Tussentijds is verdachte aangehouden, in hechtenis genomen en vrijgelaten, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden zijn criminele activiteiten voort te zetten. In de laatstgenoemde periode dealde verdachte bovendien niet alleen, maar samen met een ander danwel anderen. Daarnaast heeft verdachte de invoer van bolletjes cocaïne voorbereid, door een ander trachten te bewegen om deze binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Het hof tilt zwaar aan deze feiten. Van heroïne en cocaïne is immers in het algemeen bekend, dat zij de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar kunnen brengen, terwijl de handel in deze verdovende middelen bovendien gepaard pleegt te gaan met overlast en het gebruik van deze middelen op haar beurt strafbare feiten genereert. Verdachte heeft - door zijn handelen - de maatschappij bewust aan deze risico's blootgesteld. Voorts heeft verdachte er geen been in gezien iemand bloot te stellen aan het risico dat een bolletje cocaïne zou kunnen knappen, hetgeen in dat geval de dood van de desbetreffende bolletjesslikker tengevolge zou kunnen hebben. Verdachte heeft vorenstaande handelingen verricht om er financieel beter van te worden. Tevens heeft verdachte geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door met opzet op genoemde [slachtoffer] te schieten met een pistool. Dat het bij een poging is gebleven, mag gelet op de geringe afstand tussen verdachte en [slachtoffer] als toeval worden aangemerkt. Het hof merkt bij dit alles op dat het er door de houding van verdachte ter terechtzitting niet van overtuigd is geraakt dat verdachte de onjuistheid van zijn handelen inziet.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens de inhoud van een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 12 december 2002 eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet en dat de eerder opgelegde straffen niet tot veranderingen in zijn gedrag hebben geleid.
Bij de bepaling van de hoogte van de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de op de dagvaardingen onder parketnummers genoemde ad-informandum gevoegde feiten (030180-02,052250-01 en 052464-01) betreffende een mishandeling, het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III, het aanwezig hebben van een stof van lijst I van de Opiumwet, poging tot handel in cocaïne en heroïne en het vervoeren/verkopen/afleveren/verstrekken van een stof van lijst I van de Opiumwet. Verdachte heeft deze feiten ter 's hofs terechtzitting erkend. Zij dienen thans - als meegewogen in na te melden straf - als afgedaan te worden beschouwd.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de tijd die inmiddels is verstreken sinds de bewezenverklaarde poging tot doodslag een periode van ruim twee jaren bedraagt.
Het hof is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat aan verdachte uit een oogpunt van nomhandhaving en teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig zal maken, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een vrijheidsstraf van na te noemen duur dient te worden opgelegd.
Verbeurdverklaring.
De door het hof verbeurd te verklaren voorwerpen zijn daarvoor vatbaar. Immers met behulp van die voorwerpen zijn de hiervoor in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 primair bewezenverklaarde feiten begaan, terwijl uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat zij toebehoren aan verdachte. Het hof heeft daarbij gelet op de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter's hofs terechtzitting is gebleken.
Onttrekking aan het verkeer.
De door het hof aan het verkeer te onttrekken voorwerpen - als gezamenlijkheid beschouwd - zijn daarvoor vatbaar. Immers met betrekking tot die voorwerpen zijn de hiervoor in zaak B onder 2 bewezenverklaarde feiten begaan en zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 47, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP in de gevoegde zaken:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- een weegschaal;
- een geldbedrag van f 637,15;
verklaart aan het verkeer onttrokken de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- een partij gripzakjes;
- 3 bolletjes heroïne;
- 2 bolletjes cocaïne;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het navolgende inbeslaggenomen voorwerp:
- een bivakmuts;
gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- GSM telefoon;
- een geldbedrag van f 722,55;
- een geldbedrag van 110 DM;
- een set handboeien;
- 3 aankoopbonnen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 primair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Kalsbeek, voorzitter, Wedzinga en De Roos, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, zijnde mr. De Roos voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.