ECLI:NL:GHLEE:2003:AF3980

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 606/02 Verontreinigingsheffing
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
  • mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreinigingsheffing voor recreatiewoning en rechtmatigheid van de aanslag

In deze zaak gaat het om de verontreinigingsheffing die is opgelegd aan de eigenaar van een recreatiewoning in het werkgebied van waterschap Reest en Wieden voor het jaar 2002. De belanghebbende is aangeslagen naar drie vervuilingseenheden, wat resulteert in een bedrag van € 180,72. De heffingsambtenaar heeft de aanslag gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbende, die in beroep ging tegen deze beslissing. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 november 2002, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De belanghebbende stelt dat er in 1982 een overeenkomst is gesloten met het toenmalige Zuiveringsschap Drenthe, waarin werd afgesproken dat voor de recreatiewoning slechts een gehalveerd tarief zou worden geheven. Hij betoogt dat het rioolstelsel onvoldoende capaciteit heeft en dat de heffing onterecht is, aangezien het waterverbruik slechts 13 kubieke meter per jaar bedraagt. De heffingsambtenaar daarentegen stelt dat de aanslag correct is opgelegd, omdat de recreatiewoning sinds 2001 niet meer in gebruik is beperkt en het tarief voor recreatiewoningen niet meer gehalveerd hoeft te worden.

Het hof overweegt dat de verontreinigingsheffing een directe belasting is die wordt geheven op het afvoeren van stoffen door de gebruiker van een woonruimte. De heffingsmaatstaf is de vervuilingswaarde, die forfaitair is vastgesteld op drie vervuilingseenheden per woonruimte. Het hof concludeert dat de recreatiewoning moet worden aangemerkt als een woonruimte in de zin van de Verordening en dat de aanslag terecht is opgelegd. De heffingsambtenaar heeft geen reden om het tarief te halveren, aangezien de recreatiewoning niet op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein is gelegen.

Het hof verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de heffing niet onrechtmatig of tot een onjuist bedrag is opgelegd. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 31 januari 2003 door het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, en is openbaar uitgesproken door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: Nr. 606/02 31 januari 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de plaatsvervangend heffingsambtenaar van het waterschap Reest en Wieden te Meppel (hierna: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 2002 in de verontreinigingsheffing op grond van de Heffingsverordening Waterkwaliteit waterschap Reest en Wieden 2001 (nader: het waterschap), gelijk gewijzigd voor het jaar 2002 (nader: de Verordening), aangeslagen naar drie vervuilingseenheden tot een bedrag van € 180,72.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak van 30 januari 2002 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 12 maart 2002 is ingekomen.
Nadat de heffingsambtenaar zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 18 november 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de heffingsambtenaar.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een recreatiewoning aan de a-weg 60 te L (nader: de recreatiewoning), gelegen in het werkgebied van het waterschap. Vanuit deze recreatiewoning worden stoffen afgevoerd via een door de gemeente aangelegd rioleringstelsel dat is aangesloten op een persleiding naar een zuiveringtechnisch werk dat door het waterschap wordt geëxploiteerd.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag is de heffing gebaseerd op een vervuilingswaarde van drie vervuilingseenheden.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij de bestreden uitspraak de aanslag gehandhaafd.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de verontreinigingsheffing met betrekking tot de recreatiewoning rechtmatig en tot het juiste bedrag is geheven.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
Op grond van een in 1982 ingesteld beroep is tussen belanghebbende en het toenmalige Zuiveringsschap Drenthe een overeenkomst gesloten om met betrekking tot de recreatiewoning slechts een gehalveerd tarief te heffen. Sindsdien is niets aan de situatie veranderd.
Het aangelegde rioolstelsel, een zogenaamd droog rioolstelsel, heeft onvoldoende capaciteit, ondanks het beperkte gebruik van het onderhavige en de andere recreatiewoningen. Desondanks heft het waterschap het volledige tarief alsof er een meerpersoons huishouden daar het hele jaar zou wonen.
Het waterverbruik is slechts circa 13 kubieke meter per jaar.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De heffingsambtenaar heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
De aanslag is overeenkomstig de Verordening en tot het juiste bedrag opgelegd.
Sinds 2001 is de recreatiewoning niet meer in het gebruik beperkt en dus het gehele jaar door te gebruiken. Er is geen reden meer om het tarief voor recreatiewoningen te halveren.
Nu de recreatiewoning zich niet bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd is de aanslag terecht op forfaitaire wijze vastgesteld.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de (op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren berustende) Verordening wordt onder de naam "verontreinigingsheffing" een directe belasting geheven terzake van het afvoeren van stoffen, welke belasting wordt geheven van onder meer de gebruiker van een woonruimte.
De heffingsmaatstaf is ingevolge het bepaalde in artikel 6, lid 2, van de Verordening de vervuilingswaarde, uitgedrukt in vervuilingseenheden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16, lid 1, van de Verordening, is de vervuilingswaarde van een woonruimte, overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, lid 1, van de Wet, forfaitair vastgesteld op drie vervuilingseenheden per woonruimte, met dien verstande dat de vervuilingswaarde op aanvraag van de gebruiker wordt gesteld op één vervuilingseenheid indien de woonruimte door één persoon wordt gebruikt.
6.2 Niet in geschil is dat de recreatiewoning moet worden aangemerkt als een woonruimte in de zin van de Verordening. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende een aanvraag zou hebben ingediend als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Verordening.
Vast staat bovendien dat de recreatiewoning zich niet bevindt op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd, op grond waarvan in dat geval de recreatiewoning als een bedrijfsruimte zou moeten worden aangemerkt op grond van het in artikel 16, lid 2, van de Verordening bepaalde.
6.3 Op grond van het vorenstaande is de aanslag terecht naar een vervuilingswaarde van drie vervuilingseenheden opgelegd.
6.4 Hieraan doet niet af dat het waterverbruik in de recreatiewoning beperkt blijft tot circa 13 kubieke meter per jaar, noch dat belanghebbende met betrekking tot zijn permanente woning eveneens wordt aangeslagen naar drie vervuilingseenheden.
6.5 Nu de in de Verordening gebruikte tekst is gebaseerd op de tekst van de Wet staat aan het hof niet de vraag ter beoordeling of de Verordening een redelijker systeem dan het onderhavige zou moeten behelzen, daar het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen. Nu de recreatiewoning niet meer in gebruik beperkt is, heeft de heffingsambtenaar de aanslag terecht niet meer naar tijdsevenredigheid vastgesteld. Daarbij is van belang dat het waterschap belanghebbende bij brieven van 16 oktober en 22 november 2001 in kennis heeft gesteld van het voornemen om met ingang van het belastingjaar 2002 geen rekening meer te houden met de tijdsevenredigheidsfactor.
6.6 Mitsdien is de heffing niet onrechtmatig of tot een onjuist bedrag opgelegd en is het beroep derhalve ongegrond.
6.7 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 31 januari 2003 door mr. Drion, raadsheer als voorzitter, mr. Huiskes en mr. Fransen, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mevrouw mr. Hiemstra als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 5 februari 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.