ECLI:NL:GHLEE:2002:AF2748

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 493/00 Landbouwregeling
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Drion
  • A. Huiskes
  • J. Wolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering ontheffing landbouwregeling

In deze zaak heeft de belanghebbende, een agrarisch bedrijf, op 23 december 1999 een verzoek ingediend bij de inspecteur om ontheffing van de landbouwregeling. De inspecteur heeft op 17 februari 2000 de beschikking afgegeven waarin het verzoek werd ingewilligd, met als ingangsdatum 24 december 1999. Echter, op 22 februari 2000 heeft de belanghebbende verzocht om deze beschikking in te trekken. De inspecteur heeft dit verzoek op 23 mei 2000 afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging. Het hof heeft op 12 oktober 2002 mondeling uitspraak gedaan en de belanghebbende heeft op 30 oktober 2002 verzocht om een schriftelijke uitspraak.

De kern van het geschil betreft de vraag of de belanghebbende het verzoek om ontheffing tijdens de bezwaarfase kon intrekken, wat zou leiden tot het vervallen van de beschikking. De belanghebbende stelt dat dit mogelijk is, terwijl de inspecteur dit ontkent. Het hof overweegt dat volgens artikel 27, lid 6, van de Wet op de omzetbelasting 1968 de ontheffing bij inwilliging van het verzoek geldt voor ten minste vijf jaren. Dit betekent dat intrekking van het verzoek tijdens de bezwaarfase niet mogelijk is.

Het hof concludeert dat de belanghebbende niet gerechtigd was om de beschikking in te trekken en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De uitspraak werd gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de proceskosten niet voor een veroordeling in aanmerking komen. De beslissing werd op 8 januari 2003 aan beide partijen aangetekend verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 493/00 30 november 2002
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van de Maatschap X te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de weigering van de inspecteur om de aan de belanghebbende verstrekte beschikking ontheffing landbouwregeling in te trekken.
Op 23 december 1999 heeft de belanghebbende een verzoek bij de inspecteur ingediend om ontheffing van de zgn. landbouwregeling.
De inspecteur heeft op 17 februari 200 bedoelde beschikking afgegeven waarin belanghebbendes verzoek om ontheffing landbouwregeling wordt ingewilligd met als ingangsdatum 24 december 1999.
Om hem moverende redenen heeft de belanghebbende door middel van een bezwaarschrift aan de inspecteur op 22 februari 2000 verzocht om bedoelde beschikking weer in te trekken.
Bij de uitspraak van 23 mei 2000 heeft de inspecteur de beschikking
gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 27 juni 2000 is ingekomen en nader aangevuld bij brief van 3 november 2000.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 28 september 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Het hof heeft in deze zaak op 12 oktober 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 26 oktober 2001, aan partijen is verzonden.
De belanghebbende heeft op 30 oktober 2002 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht is betaald.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. Belanghebbende exploiteert een agrarisch bedrijf. Belanghebbende heeft op 24 december 1999 een verzoek gedaan als genoemd in artikel
27, lid 6, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (: de Wet) om ontheffing van de landbouwregeling. (: het verzoek).
2.2. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 17 februari 2000 (: de beschikking) heeft de inspecteur het verzoek ingewilligd.
3. Het geschil.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende het verzoek tijdens de bezwaarfase kon intrekken met als gevolg dat de beschikking kwam te vervallen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
4. De standpunten van partijen.
Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1. Artikel 27, lid 6, van de Wet luidt, voor zover hier van belang:
"De in het eerste lid bedoelde ondernemers kunnen aan de inspecteur verzoeken om het eerste en het tweede lid op hen niet van toepassing te doen zijn. Bij inwilliging
van het verzoek geldt zulks tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf
jaren (…)".
5.2. Gelet op de wettekst geldt de ontheffing van de landbouwregeling bij inwilliging van het verzoek voor ten minste vijf jaren. Hieruit moet worden afgeleid dat intrekking van het verzoek tijdens de bezwaarfase met als gevolg dat de beschikking komt te vervallen, niet mogelijk is.
5.3. Het subsidiaire standpunt van belanghebbende, dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat zolang de beschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, het optieverzoek nog niet ingewilligd, is naar het oordeel van het hof in strijd met de duidelijke tekst van de beschikking, waarin staat dat het verzoek wordt ingewilligd en dat belanghebbende met ingang van 24 december 1999 aangifte omzetbelasting moet doen.
5.4. Het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende dat bij voortzetting van de landbouwregeling de belastingdienst niet in een nadeliger positie zou zijn gekomen, kan, wat er overigens van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
5.5. Gelet op het voorgaande moet belanghebbendes beroep ongegrond worden verklaard.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 november 2002 door de mr. Drion raadsheer en voorzitter, mr. Huiskes, raadsheer en mr. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger en op die dag in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van dhr. Gerrits, als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 8 januari 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.