ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1175

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1131/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Pruiksma
  • M. de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 en huurwaardeforfait

Op 22 november 2002 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak van belanghebbende X, die in beroep ging tegen de uitspraak van de Belastingdienst Particulieren Leeuwarden. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 94.405,-- was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd door de inspecteur afgewezen op 8 november 2001. Hierop volgde het beroep bij het Gerechtshof, dat op 23 augustus 2002 een zitting hield waarbij alleen belanghebbende aanwezig was, terwijl de inspecteur niet verscheen.

De kern van het geschil was de correctie van de aangifte door de inspecteur, die een huurwaardeforfait van ƒ 2.520,-- had vastgesteld. Belanghebbende betwistte deze correctie en stelde dat de waarde van zijn woning op nihil moest worden gesteld, mede vanwege bodemverontreiniging in de wijk waar de woning zich bevond. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning nihil was en dat de inspecteur terecht het huurwaardeforfait had vastgesteld.

Het hof concludeerde dat de inspecteur de aangifte van belanghebbende terecht had gecorrigeerd en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door vice-president mr. Pruiksma, in tegenwoordigheid van griffier mevrouw mr. De Jong, en werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1131/01 22 november 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Particulieren Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1996 in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna: de Wet) van ƒ 94.405,--. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 8 november 2001 afwijzend beslist. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 20 december 2001 is ingekomen. De inspecteur heeft vervolgens op 13 mei 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 augustus 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was belanghebbende. De inspecteur hoewel opgeroepen bij aangetekend schrijven d.d. 19 juli 2002 aan het adres Postbus 2108, 8901 JC te Leeuwarden, is niet verschenen.
Het hof heeft in deze zaak op 6 september 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, op 13 september 2002, aan partijen is verzonden.
Bij een op 8 oktober 2002 ter griffie ingekomen brief heeft de inspecteur verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daartoe verschuldigde griffierecht is op 18 oktober 2002 voldaan.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is gehuwd en geniet in 1996 aan bruto looninkomsten ƒ 109.907,--.
2.2 Belanghebbende heeft in 1987 een woning aan de a-weg, in de wijk A, te Z gekocht. In de loop van het jaar 1996 is bekend geworden dat er in de wijk waar de woning is gelegen op een aantal plaatsen sprake is van bodemverontreiniging.
2.3 Belanghebbende heeft in zijn aangifte 1996 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 91.885,--. Belanghebbende heeft in deze aangifte een huurwaarde van de woning van nihil opgegeven.
2.4 Uit een "Verkennend Bodemonderzoek" van B B.V. te L van 22 juni 1999 bleek dat de bovengrond van belanghebbendes perceel licht verontreinigd is met PAK en dat de ondergrond niet verontreinigd is. Blijkens het rapport zijn er met betrekking tot dit perceel geen actuele risico's als gevolg van de milieuhygiënische bodemkwaliteit aanwezig.
2.5 Bij een in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet WOZ) door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Boarnsterhim gegeven beschikking d.d. 28 februari 1997 is de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende per 1 januari 1992 vastgesteld op ƒ 165.000,--. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar en vervolgens beroep bij het Gerechtshof Leeuwarden ingesteld. Bij uitspraak d.d. 20 december 2001 heeft het gerechtshof overwogen dat het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Boarnsterhim, aan de hand van verkoopgegevens van in de wijk A te Z gelegen woningen, aannemelijk heeft gemaakt dat de bodemverontreiniging geen waardedrukkende invloed van ten minste ƒ 25.000,-- of meer op de waarde van de onroerende zaak heeft, en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.6 De inspecteur corrigeert bij de aanslagregeling de aangifte met het niet aangegeven huurwaardeforfait. De inspecteur stelt dit forfait op ƒ 2.520,--.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het huurwaardeforfait terecht is gesteld op ƒ 2.520,--.
3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning op nihil moet worden gesteld zodat er geen bijtelling van het huurwaardeforfait dient plaats te vinden. Belanghebbende is voorts van mening dat er in de loop van de procedure aan de zijde van de inspecteur sprake is geweest van zodanige onregelmatigheden dat bijtelling van het huurwaardeforfait om die reden achterwege dient te blijven.
3.3 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
Ter zitting hebben partijen hun standpunten gehandhaafd zonder daartoe nadere gronden aan te voeren.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Op grond van artikel 42a lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet) wordt, voorzover hier van belang, bij het bepalen van zuivere inkomsten met betrekking tot een eigen woning waarvan zowel de voordelen als de kosten en lasten bestanddelen vormen van het onzuivere inkomen van de belastingplichtige, de huurwaarde bepaald aan de hand van de in lid 1 opgenomen tabel en worden andere voordelen alsmede kosten, lasten en afschrijvingen niet in aanmerking genomen.
4.2 Op grond van de hiervoor vermelde WOZ-beschikking bedraagt de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1997, gelet op het in de gemeente Boarnsterhim geldend ophogingpercentage ƒ 198.000,--. Vanaf het jaar 1997 wordt voor de waarde van de woning in het economisch verkeer aangesloten bij de waarde die is vermeld in de WOZ-beschikking. De in deze beschikking neergelegde waarde geldt dan als onweerlegbaar rechtsvermoeden ( Memorie van Toelichting, Wet van 20 december 1996, Stb. 653). Op grond van het derde lid van art. 42a van de Wet zoals die in 1997 geldt, vindt de waardebepaling over dat jaar plaats naar het prijspeil per 1 januari 1995.
Hoewel de WOZ-waarde eerst vanaf 1997 bepalend is voor de waarde van onroerende zaken in het economisch verkeer, is het hof van oordeel dat voormelde waarde thans wel als richtsnoer kan worden genomen. Uit voormelde uitspraak van 20 december 2001 blijkt dat de vastgestelde waarde is gebaseerd op verkoopprijzen van woningen die eveneens in de wijk A zijn gelegen en waarvan de ondergrond mogelijk was vervuild.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende in de onderhavige procedure zijn stelling dat de waarde van de woning nihil bedraagt niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorzover belanghebbende van mening is dat aan de onroerende zaak een lagere waarde dan ƒ 150.000,-- -op grond waarvan een lager huurwaardeforfait dient te worden vastgesteld- dient te worden toegekend overweegt het hof dat belanghebbende een dergelijke waarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt. De omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak d.d. 26 september 2001 het besluit van de Gedeputeerde Staten van Friesland van 25 maart 1999 betreffende de bodemsanering heeft vernietigd, maakt dit niet anders.
4.3 Ten aanzien van de door belanghebbende aangevoerde formele gebreken aan de zijde van de inspecteur in het kader van het opleggen van de aanslag en de bezwaarprocedure, welke door de inspecteur, ten dele, worden erkend, overweegt het hof dat van schending van enig beginsel van beginsel van behoorlijk bestuur niet is gebleken, en dat één en ander niet kan leiden tot nihilstelling van het onderhavige forfait.
4.4 Het vorenstaande brengt mee dat de inspecteur naar het oordeel van het hof terecht de aangifte van belanghebbende heeft gecorrigeerd in die zin dat terecht een huurwaardeforfait van
ƒ 2.520,-- in aanmerking is genomen.
5. De conclusie.
Het hof zal het beroep van belanghebbende ongegrond verklaren.
6. De proceskosten.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 22 november 2002 door mr Pruiksma, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mevrouw mr De Jong en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 27 november 2002