ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0693

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 02-00725
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens niet staande houden van bestuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zutphen, die op 10 juni 2002 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De advocaat-generaal diende een verweerschrift in, maar maakte geen gebruik van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde.

De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd voor het niet verlenen van voorrang, zoals vastgelegd in een ambtsedig proces-verbaal. De gedraging vond plaats op 23 juni 2001, waarbij de betrokkene als kentekenhoudster een boete van ƒ 180,-- (omgerekend € 81,68) kreeg opgelegd. De betrokkene voerde aan dat hij wel voorrang had verleend en dat hij niet staande was gehouden door de politie, wat hij betreurde.

Het hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden van de zaak, er wel degelijk een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn. De rechter concludeerde dat de sanctie ten onrechte aan de kentekenhoudster was opgelegd, omdat de bepalingen van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) niet correct waren toegepast. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en de bijbehorende sanctie, en bepaalde dat het bedrag van € 81,68 aan de betrokkene moest worden gerestitueerd.

Dit arrest is gewezen door de rechters Dijkstra, Van Dijk en Weenink, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 november 2002.

Uitspraak

WAHV 02/00725
13 november 2002
CJIB 79043382320
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Zutphen
van 10 juni 2002
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaatsnaam]
gemachtigde: [gemachtigde]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Zutphen ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhoudster bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van ƒ 180,-- (€Euro 81,68) opgelegd ter zake van "geen voorrang verlenen bord B6", welke gedraging zou zijn verricht op 23 juni 2001 te 08.45 uur op de Kootwijkerweg te Nieuw Milligen met het voertuig met het kenteken BJ-HR-38.
3.2. De betrokkene voert onder meer het volgende aan. De gemachtigde van de betrokkene reed ten tijde en ter plaatse als voormeld als bestuurder in bovenvermeld voertuig en heeft wel voorrang verleend. De gemachtigde betreurt dat hij niet staande is gehouden, omdat hij dan met de agenten de situatie had kunnen bespreken. Staandehouding was wel mogelijk geweest, aangezien de betreffende politie-agenten na de vermeende gedraging nog enkele kilometers achter het door de gemachtigde bestuurde voertuig hebben gereden, terwijl het een rustige zaterdagmorgen was.
3.3. Art. 5 WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van art. 5 WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval is, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000/148).
3.4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een ambtsedig proces-verbaal nr. 2306200108450240 d.d. 24 september 2001, opgemaakt door A.R. Wilzing, inhoudende als haar relaas, voor zover hier van belang:
"Op 23 juni 2001, omstreeks 08.45 uur, reed ik in een als zodanig herkenbare politieauto over de Amersfoortseweg te Nieuw Milligen. De hoofdagent van politie B. Poolman bestuurde genoemde politieauto. Gekomen bij de rotonde te Nieuw Milligen reden wij deze op. Voor ons reed een personenauto. Plotseling kwam van rechts, vanaf de Kootwijkerweg een vrachtauto aangereden die zonder stoppen de rotonde opreed. De personenauto voor ons moest krachtig remmen om een aanrijding met deze vrachtauto te voorkomen. Ook de vrachtauto remde. (.....) Dat wij na de constatering van bovengenoemde gedraging nog enige tijd achter de vrachtauto hebben gereden is mogelijk. De reden van het niet staande houden is waarschijnlijk dat dit op de drukke provinciale weg niet op een veilige wijze mogelijk was".
3.5. In acht genomen de omstandigheid, dat het tijdstip van de vermeende gedraging, 23 juni 2001 te 08.45 uur, een zaterdagmorgen betreft en er derhalve van uit gegaan moet worden dat er veel minder verkeer was dan op een doordeweekse dag, is gelet op het hiervoor onder 3.4. overwogene niet aannemelijk geworden dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Art. 5 WAHV had in dit geval buiten toepassing moeten blijven. De sanctie is ten onrechte aan de kentekenhoudster opgelegd. De inleidende beschikking kan derhalve niet in stand blijven. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 2 november 2001, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 79043382320 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat een bedrag van Euro€ 81,68 door de advocaat-generaal aan de betrokkene wordt gerestitueerd, welk bedrag overeenkomt met een bedrag van f 180,-- dat door haar op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.