4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Volgens artikel 25, derde lid, onderdeel a, van de Wet (tekst tot en met 1991) wordt onder lijfrente begrepen de aanspraak ingevolge een overeenkomst van levensverzekering op een kapitaalsuitkering welke uitsluitend kan worden gebezigd als koopsom voor een lijfrente. Dit betekent dat de premie voor een dergelijke verzekering op de voet van en binnen de grenzen van artikel 45 van de Wet (tekst tot en met 1991) als persoonlijke verplichting in mindering op het onzuiver inkomen kon worden gebracht.
4.2 Bij een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule kan de begunstigde bij expiratie van de polis niet in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken, mits de lijfrenteclausule binnen een redelijke termijn ten uitvoer wordt gelegd. Bij gebreke daarvan moet er voor de heffing van de inkomstenbelasting van worden uitgegaan dat de lijfrenteclausule niet ten uitvoer wordt gelegd en dat sprake is van afkoop van een lijfrenteovereenkomst (HR 16 september 1981, nr. 20729, B NB 1982/15).
4.3 De tijd tussen de einddatum van de eerste polis ( 5 januari 1999) en de ingangsdatum van de nieuwe polis (1 mei 2001) is zo lang dat niet van een redelijke termijn kan worden gesproken.
4.4 Bovendien is er in het onderhavige geval, anders dan in het geval van BNB 1982/15, sprake van een uitkering in contanten, namelijk op 22 april 1999 aan belanghebbende. De casus lijkt hiermee sterk op die van Hof Leeuwarden, MK 1, 7 februari 1992, nr. 488/90, kort weergegeven in VN 1992/3708. Het Hof ging er toen vanuit dat door de uitkering in contanten geen uitvoering was gegeven aan de lijfrenteclausule en dat dit nadien niet meer kon worden gerepareerd. Het Hof acht deze uitspraak in het onderhavige geval ook van toepassing.
4.5 De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 31 juli 1995, nr. DB95/1106M, VN 1995, blz. 2818 het volgende medegedeeld:
"(…)
1. In de gevallen waarin een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule na expiratie tegen de wil van de belastingplichtige wordt uitbetaald, placht ik goed te keuren dat het uitbetaalde bedrag niet in de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen werd betrokken indien het bedrag ter uitvoering van de lijfrenteclausule binnen enkele maanden alsnog aan een professionele verzekeraar werd overgemaakt.
2. Per 1 januari 1992 is de zogenaamde Brede Herwaardering in werking getreden. Daardoor is de regeling rond lijfrenten gewijzigd. Binnen de nieuwe regeling bestaat de mogelijkheid een afkoopsom van een lijfrente als bedoeld in art. 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet binnen het kalenderjaar aan te wenden voor een nieuwe lijfrente, zonder dat dit tot belastingheffing leidt. Ingevolge art. 25, dertiende (tot 1 januari 1995: negende) lid van de Wet, wordt de nieuwe lijfrente alsdan aangemerkt als de voortzetting van de oude lijfrente.
3. In art. 75, eerste lid, van de Wet is de eerbiedigende werking voor oude lijfrente-overeenkomsten neergelegd. De eerbiedigende werking is evenwel niet van toepassing indien de belastingplichtige dit bij de aangifte schriftelijk verzoekt. Ik keur voor zoveel nodig goed, dat de inspecteurs een verzoek een afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule waarop van toepassing zijn de wettelijke bepalingen zoals deze golden op 31 december 1991, te behandelen conform de wettelijke bepalingen zoals deze gelden met ingang van 1 januari 1992, honoreren. Vervolgens kan de afkoopsom op grond van artikel 25, dertiende (tot 1 januari 1995: negende) lid, van de Wet, binnen het kalenderjaar worden aangewend voor de aankoop van een nieuwe lijfrente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet. De nieuwe lijfrente valt onder de wettelijke bepalingen zoals deze gelden met ingang van 1 januari 1992 doch wordt overigens beschouwd als een voortzetting van de oude lijfrente.
4 Gelet op de onder punt 3 geboden oplossing voor het geval afkoop van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule plaatsvindt, is het beleid vermeld onder punt 1 ingetrokken."
4.6 Belanghebbende heeft niet voldaan aan de goedkeuring als bedoeld in het besluit omdat de afkoopsom van de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule niet binnen het kalenderjaar is aangewend voor de aankoop van een nieuwe lijfrente.
4.7 Gelet op het voorgaande is de kapitaalsuitkering terecht in de belastingheffing betrokken. Bij de onder 3.1 vermelde vraag is het gelijk derhalve aan de zijde van de inspecteur.