Arrest d.d. 23 oktober 2002-10-18
Rolnummer 0100284 (request-civiel)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
eiseres tot request-civiel,
hierna te noemen: [eiseres],
procureur: mr. H.N.M.M. van Wilgenburg,
voor wie gepleit heeft: mr. P. Garretsen, advocaat te 's-Gravenhage,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[failliet],
gedaagde in request-civiel,
hierna te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft: mr. R.G. Holtz, advocaat te Groningen.
Het procesverloop
Bij exploot van 17 maart 1997 is door [eiseres] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen, onder reg.nr 16531/HA ZA 96-1027 tussen partijen gewezen op 7 maart 1997.
Na zijn tussenarresten van 15 december 1999 en 24 mei 2000 heeft het hof bij arrest van 9 mei 2001 het beroepen vonnis bekrachtigd.
Bij exploot van 6 augustus 2001 heeft [eiseres] request-civiel ingesteld met dagvaarding van [gedaagde] tegen de zitting van 19 september 2001. Daarbij heeft [eiseres] - samengevat - gevorderd de herroeping van de hiervoor genoemde arresten van 15 december 1999, 24 mei 2000 en 9 mei 2001, kosten rechtens.
Partijen hebben achtereenvolgens voor antwoord, re- en dupliek geconcludeerd - aan de zijde van [gedaagde] strekkende tot afwijzing van de gevorderde herroeping - en een akte genomen. De stukken van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep, waarin de hiervoor genoemde arresten zijn gewezen, zijn in de onderhavige procedure in het geding gebracht. De zaak is door de advocaten van partijen ter terechtzitting van 11 september 2002 bepleit onder overlegging van pleitaantekeningen, waarna de stukken zijn overgelegd voor het wijzen van arrest.
De feiten
Bij de beoordeling van het ingestelde request-civiel zijn de volgende - blijkens de genoemde processtukken in eerste aanleg en in hoger beroep - vaststaande feiten van belang:
- [gedaagde] is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 11 oktober 1995 benoemd tot curator in het faillissement van [failliet], buiten elke gemeenschap van goederen gehuwd met [eiseres];
- [eiseres] heeft op 2, 4 en 11 oktober 1995 in totaal een bedrag van (afgerond)
DM 2.000.000,-- in contanten opgenomen van de ten name van [failliet] staande bankrekening bij de Commerzbank te Meppen (Duitsland);
- [gedaagde] heeft [eiseres] doen dagvaarden voor de arrondissementsrechtbank te Groningen tot betaling van een bedrag van DM 2.000.000,--, nu zij de opgenomen bedragen niet heeft afgedragen aan [failliet] en, nadat deze in staat van faillissement was verklaard, evenmin aan hem, curator. De vordering is bij genoemd vonnis van 7 maart 1997 toegewezen;
- In hoger beroep is [eiseres] bij genoemd tussenarrest van 24 mei 2000 in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren als in het dictum van dat arrest in het principaal appèl omschreven. In zijn genoemde eindarrest van 9 mei 2001 heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] niet is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs, waartoe zij werd toegelaten.
De gronden van het request-civiel
[eiseres] heeft als gronden voor het request-civiel doen stellen dat - zakelijk samengevat - het hof de arresten, waarvan zij herroeping vordert, heeft gewezen op grond van feiten en omstandigheden, die door toedoen van [gedaagde] onjuist of onvolledig ter
kennis van het hof zijn gebracht en die benadeling van crediteuren ten gevolge van de opgenomen c.q. niet afgedragen gelden betreffen (zulks met verwijzing naar artikel 382 onder 1e Rv (oud)), alsmede dat deze arresten, althans het eindarrest onjuist zijn/is doordat op een wezenlijk verweer niet is beslist (zulks met verwijzing naar artikel 382 onder 4e Rv. (oud)).
De beoordeling
Toepasselijk recht
De vordering tot request-civiel is ingesteld bij exploot van 6 augustus 2001, zodat de vordering dient te worden behandeld naar het procesrecht zoals dat gold tot 1 januari 2002.
Artikel 382 onder 1e Rv (oud)
Met betrekking tot de eerst aangevoerde grond overweegt het hof het volgende.
In rechtsoverweging 5. van zijn tussenarrest van 15 december 1999 heeft het hof overwogen dat de vordering van [gedaagde] primair haar grondslag vindt in de stelling dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij, in de faillissementssituatie van haar echtgenoot [failliet], tot de boedel behorende gelden niet aan de curator heeft afgedragen. Hierop heeft het hof in rechtsoverweging 6. van dat tussenarrest - als niet betwist - vastgesteld dat de in het geding zijnde geldsbedragen toebehoren aan de boedel en heeft het, daarvan uitgaande, overwogen dat op [eiseres] de plicht rustte de door haar van de bankrekening van haar echtgenoot opgenomen geldsbedragen aan haar echtgenoot, dan wel na diens faillietverklaring, ten behoeve van de schuldeisers aan de curator af te dragen.
Naar aanleiding van de stelling van [eiseres] dat zij de onderhavige gelden, nog voordat het faillissement werd uitgesproken, aan haar echtgenoot heeft overhandigd, en de beide ter staving daarvan door haar overgelegde kwitanties, heeft het hof in rechtsoverweging 10. van het tussenarrest van 15 december 1999 geoordeeld dat [gedaagde] voorshands in voldoende mate bewijs heeft bijgebracht van zijn stelling dat de kwitantie d.d. 2 oktober 1995, althans de vermelding daarop van deze datum, onjuist is en dat zulks ook geldt voor de in het Duits geredigeerde - ongedateerde - kwitantie.
Vervolgens heeft het hof bij zijn tussenarrest van 24 mei 2000 [eiseres] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs als in het dictum van dat arrest in het principaal appèl omschreven. Bij zijn eindarrest van 9 mei 2001 heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] niet is geslaagd in het leveren van dat tegenbewijs.
[eiseres] heeft niet bestreden dat zij het bedrag van DM 2.000.000,-- of enig van de door haar ten laste van de rekening van [failliet] opgenomen bedragen, niet aan [gedaagde] als curator in diens faillissement heeft afgedragen. Evenmin heeft [eiseres] betwist dat die bedragen aan de boedel toebehoren.
Het hof heeft op grond van het vorenstaande de vordering van [gedaagde] tot betaling van DM 2.000.000,-- aan hem als curator op de primaire grondslag toegewezen. Voor toewijzing van de vordering op die grondslag is enige eventuele benadeling of bekorting van de (rechten van de) crediteuren niet vereist.
Reeds om deze reden kan al hetgeen in request-civiel met verwijzing naar artikel 382 onder 1e Rv (oud) is aangevoerd met betrekking tot het - in de processtukken door [eiseres] zo genoemde - "benadelingsaspect" niet leiden tot de gevorderde herroeping, nu dit aspect voor de toewijzing van de vordering op de primaire grondslag niet van betekenis is.
Het hof heeft overigens - blijkens de bewoordingen van rechtsoverweging 13. van het eindarrest van 9 mei 2001 ("Daar komt nog bij ...") - er ten overvloede nog op gewezen dat de door het hof nader vermelde feiten en omstandigheden betreffende wetenschap van [eiseres] van het ophanden zijn van het faillissement ook met zich brengen dat [eiseres] jegens de crediteuren van [failliet] onrechtmatig heeft gehandeld, zodat zelfs indien moet worden aangenomen dat zij het door haar bij de bank te Meppen opgenomen bedrag van DM 2.000.000,-- op 2 oktober 1995 of enig later tijdstip aan [failliet] heeft overhandigd, haar dat toch niet zou baten.
Ook om die reden kan hetgeen in request-civiel met verwijzing naar artikel 382 onder 1e Rv (oud) is aangevoerd niet tot de gevorderde herroeping leiden, nu dit immers -
wat er verder van het door [eiseres] in dat verband gestelde ook zij - niet tot een voor haar gunstiger beslissing kan leiden.
Artikel 382 onder 4e Rv (oud)
Met betrekking tot de tweede aangevoerde grond overweegt het hof het volgende.
Request-civiel is onder meer mogelijk "Indien verzuimd is op een der gedeelten van den eisch uitspraak te doen" (artikel 382 onder 4e Rv (oud)).
Voor zover [eiseres] heeft doen stellen dat op een onderdeel van de eis niet is beslist, mist zulks feitelijke grondslag.
De stelling (dagvaarding onder 9.) dat "wezenlijk verweer of hier: basisbestanddeel voor de oordeelsvorming respectievelijk de toewijsbaarheid van de vordering" onbesproken is gelaten geeft geen grond voor request-civiel.
Ten overvloede wijst het hof er overigens nog op dat - daargelaten of terzake door [eiseres] verweer is gevoerd - het hof in zijn eindarrest van 9 mei 2001 onder rechtsoverweging 13. en volgende wel degelijk aandacht aan het door [eiseres] bedoelde benadelingsaspect heeft geschonken.
Slotsom
Geen van de door [eiseres] aangevoerde feiten of omstandigheden kunnen mitsdien grondslag voor het gevorderde request-civiel vormen. De gevorderde herroeping zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van deze procedure hebben te dragen.
wijst de gevorderde herroeping af ;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze request-civiel procedure en begroot die aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak op Euro 215,55 aan verschotten en Euro 3.469,50 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Voorink, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 oktober 2002.