ECLI:NL:GHLEE:2002:AE9306

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 02-00102
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van administratieve sanctie wegens verlopen keuringsbewijs van motorrijtuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Utrecht, die op 18 januari 2002 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, wonende te [woonplaats], had een administratieve sanctie van fl 180,- (Euro € 81,68) opgelegd gekregen omdat het keuringsbewijs van zijn motorrijtuig zijn geldigheid had verloren. Deze overtreding vond plaats op 21 januari 2001 op de Spoorlaan te Woerden met het voertuig met kenteken TS-58-ZP.

De betrokkene stelde dat de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden het opleggen van een sanctie niet billijken. Hij voerde aan dat hij het voertuig sinds 1 september 2000 niet meer in zijn bezit had en dat de nieuwe eigenaar het kenteken niet op zijn naam had laten registreren. De RDW had op 7 februari 2001 de tenaamstelling van het voertuig vervallen verklaard, maar de betrokkene was van mening dat de kantonrechter en het hof bij hun beoordeling rekening hadden moeten houden met deze uitspraak van de RDW.

Het hof oordeelde dat de betrokkene, als kentekenhouder, aansprakelijk was voor de overtreding, omdat de beslissing van de RDW op bezwaar formele rechtskracht had verkregen. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet had aangetoond dat hij niet als eigenaar of houder van het voertuig kon worden beschouwd ten tijde van de gedraging. De betrokkene had niet de juiste stappen ondernomen om de tenaamstelling van het voertuig te wijzigen en beschikte niet over een vrijwaringsbewijs. Het hof bevestigde daarom de beslissing van de kantonrechter en legde de sanctie in stand.

Uitspraak

WAHV 02/00102
25 september 2002
CJIB 39404141
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Utrecht
van 18 januari 2002
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,- (= Euro € 81,68) opgelegd ter zake van "voor het motorrijtuig van 3500 KG of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren", welke gedraging zou zijn verricht op 21 januari 2001 op de Spoorlaan te Woerden met het voertuig met het kenteken TS-58-ZP.
3.2. Niet in geschil is dat ten tijde van de gedraging voormeld voertuig niet gekeurd was en dat voormeld kenteken op naam van de betrokkene in het kentekenregister was ingeschreven.
3.3. Het beroep strekt ten betoge dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van een sanctie niet billijken dan wel dat deze aanleiding geven om een lager bedrag van de sanctie vast te stellen. Daartoe voert de betrokkene het volgende aan. Het betrokken voertuig is vanaf 1 september 2000 niet meer in het bezit van de betrokkene. De nieuwe eigenaar heeft het kenteken van de auto niet op zijn naam in het kentekenregister laten registreren. Bij beslissing van 7 februari 2001 heeft de RDW met ingang van 6 februari 2001 de tenaamstelling van het voertuig vervallen verklaard. In de beslissing op bezwaar heeft de RDW overwogen dat de tenaamstelling niet met terugwerkende kracht kan vervallen en dat daaruit voor de betrokkene geen nadeel behoeft voort te vloeien. Met dit laatste aspect van de uitspraak van de RDW is naar het oordeel van de betrokkene geen rekening gehouden, nu de opgelegde sanctie van ƒ 180,-- wel degelijk een nadeel betekent voor de betrokkene.
3.4. De zinsnede waarop de betrokkene zich beroept in de door hem overgelegde beslissing op bezwaar van de RDW van 4 april 2001 dient in het licht van de toelichting op die beslissing als volgt te worden verstaan. De RDW heeft bij de beslissing om niet met terugwerkende kracht de tenaamstelling van het betreffende voertuig te wijzigen tegen elkaar afgewogen enerzijds:
dat artikel 40 van het Kentekenreglement in beginsel geen ruimte biedt voor een werking met terugwerkende kracht, - omdat daarmede rechtsonzekerheid zou worden geschapen ten aanzien van de registratie en tenaamstelling van het voertuig - en anderzijds:
dat uit het niet toekennen van terugwerkende kracht geen onherroepelijk nadeel voor de betrokkene kan ontstaan, omdat op andere instanties, - zoals Het Centraal Bureau Motorrijtuigenbelasting en Justitie -, door de betrokkene een beroep kan worden gedaan om te beoordelen of nadelige gevolgen, die zijn ontstaan doordat bij de overgang van de eigendom van de auto de tenaamstelling niet is gewijzigd al dan niet voor rekening van de betrokkene dienen te komen.
3.5. Voor zover de betrokkene meent, dat de uitspraak van de RDW inhoudt, dat de kantonrechter bij de beoordeling van het door de betrokkene ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie en in het verlengde daarvan het hof bij de beoordeling van de beslissing van de kantonrechter gebonden zouden zijn aan de voorwaarde, dat hij geen nadeel ondervindt van de omstandigheid, dat de tenaamstelling niet op een eerder tijdstip is gewijzigd, gaat hij derhalve uit van een onjuiste lezing van de uitspraak van de RDW.
3.6. Art. 72, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) stelt wanneer het keuringsbewijs zijn geldigheid heeft verloren onder meer de eigenaar of houder aansprakelijk voor de overtreding. Art. 1, derde lid, WVW1994 luidt: "Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen."
3.7. Doordat de beslissing van de RDW op bezwaar d.d. 4 april 2001 formele rechtskracht heeft verkregen staat vast, dat de betrokkene degene is aan wie ten tijde van de gedraging het kenteken was opgegeven. Derhalve is hij als eigenaar of houder aansprakelijk voor de gedraging vermeld in overweging 3.1., tenzij anders zou blijken.
3.8. In de systematiek van het Kentekenreglement (KR) is bij verkoop van een motorrijtuig niet de overdracht van de eigendom van het voertuig bepalend voor het vervallen van de tenaamstelling voor de verkoper, maar het afgegeven zijn van een nieuw deel II en van een vrijwaringsbewijs.
3.9. Degene die bij de verkoop van zijn auto aan een particulier conform art. 26 KR de overdracht regelt, kan dan ook zeker stellen dat een wijziging van de tenaamstelling is doorgevoerd, - althans dat hij van een onjuiste tenaamstelling niet de dupe behoeft te worden -, door de beschikking over het voertuig niet aan de koper af te geven voordat hij door deze in het bezit is gesteld van een vrijwaringsbewijs.
3.10. De betrokkene beschikt kennelijk niet over een vrijwaringsbewijs. Wel beschikt hij over het (oude) deel II en de kopie deel III, die, indien hij de koper conform art. 26 KR in de gelegenheid had willen stellen de auto op zijn naam over te schrijven, aan deze ingevolge art. 26 lid 1 onder a juncto art. 58 KR had moeten afgeven, teneinde deze in de gelegenheid te stellen de auto op zijn naam te laten overschrijven. Hij beschikt kennelijk evenmin over deel I van het kentekenbewijs, dat hij ingevolge art. 26 KR verplicht was onder zich te houden tot hij van de koper een vrijwaringsbewijs zou hebben gekregen.
3.11. Uit het dossier kan ook niet volgen dat hij, - indien juist is, dat hij reeds op 1 september 2000 de auto niet meer in zijn bezit had -, toen onmiddellijk stappen heeft ondernomen teneinde de vermelding in het kentekenregister in overeenstemming te laten brengen met de werkelijkheid.
3.12. Op grond van het bovenstaande is de betrokkene, nu niet "anders blijkt" als bedoeld in het derde lid van art 72 WVW1994, terecht als eigenaar of houder beschouwd van de personenauto ten tijde van de gedraging. Naar de overtuiging van het hof is dan ook komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Niet is gebleken van omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken of die tot matiging van de opgelegde sanctie dienen te leiden.
3.13. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beslissing bevestigen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Huisman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.