ECLI:NL:GHLEE:2002:AE8620

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 839/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Fransen
  • A. Drion
  • J. Wolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997

In deze zaak gaat het om een beroep van de belanghebbende, een notaris, tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belanghebbende werd op 3 juni 2000 aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 120.723,-. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de inspecteur de aanslag op 26 oktober 2000. De gemachtigde van de belanghebbende, mr. A, heeft hiertegen beroep ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 februari 2002 en werd hervat op 18 juni 2002. De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van het volledige bedrag van ƒ 90.000,- als zakelijke rente voor een lening van ƒ 600.000,- die hij had afgesloten. De inspecteur betwistte de zakelijke aard van deze lening en beperkte de renteaftrek tot ƒ 17.170,-. Het hof oordeelde dat de lening D niet was aangegaan voor de financiering van het notariaat en dat de belanghebbende de grenzen der redelijkheid had overschreden door de lening volledig in zijn ondernemingsvermogen op te nemen. Het hof verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de inspecteur het belastbare inkomen niet te hoog had vastgesteld.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 839/00 23 september 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen bij aanslag van 3 juni 2000 naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 120.723, -.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 26 oktober 2000 de aanslag gehandhaafd.
1.3 De gemachtigde van de belanghebbende, zijnde mr. A, is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma-beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 24 november 2000 is ingekomen. Namens de belanghebbende is het beroep bij schrijven van 12 maart 2001 (met bijlagen), ingekomen bij het hof op 13 maart 2001, gemotiveerd.
1.4 De inspecteur heeft zijn verweerschrift (met bijlagen) op 4 mei 2001 ingezonden. Op 23 mei 2001 heeft hij bij schrijven van 22 mei 2001, met bijlagen, zijn verweerschrift aangevuld, waarop het hof de gemachtigde van de belanghebbende heeft toegestaan een conclusie van repliek in te zenden, welke conclusie van repliek, met bijlage, ter 's hofs griffie is ingekomen op 13 juli 2001 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek, met bijlage, ingezonden, welke conclusie van dupliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 6 september 2001 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de gemachtigde van de belanghebbende.
1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 februari 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van de belanghebbende en de belanghebbende, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende zijn pleitnota en de pleitnota van de belanghebbende, die op 11 februari 2002 bij het hof zijn ingekomen, voorgedragen.
1.6 De belanghebbende heeft het hof bij brief van 1 maart 2002 bericht dat de heer mr. A niet meer als zijn gemachtigde zou optreden.
1.7 De inspecteur is in de gelegenheid gesteld schriftelijk van zijn gevoelen te doen blijken aangaande ter zitting van 12 februari 2002 overgelegde pleitnota's, van welke gelegenheid hij gebruik maakte in een schrijven gedagtekend 8 maart 2002. Een afschrift van dit schrijven is gezonden aan de belanghebbende. De belanghebbende heeft op 8 april 2002 aan het hof zijn reactie, met bijlagen, op voormeld schrijven van de inspecteur doen toekomen, waarvan een afschrift werd verzonden naar de inspecteur.
1.8 Vervolgens is de mondelinge behandeling hervat ter nadere zitting van 18 juni 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de belanghebbende, bijgestaan door de heer mr. B, en de inspecteur, die werd bijgestaan door C. Voorafgaand aan deze zitting heeft de inspecteur bij schrijven van 12 juni 2002 stukken aan het hof doen toekomen, waarvan een afschrift is gestuurd aan de belanghebbende. Ter voormelde zitting heeft de belanghebbende de door de heer B voorgedragen pleitnota overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bijlagen van deze pleitnota.
1.9 Het hof heeft in deze zaak op 2 juli 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 15 juli 2002, aan partijen is verzonden.
1.10 Bij schrijven ingekomen op 17 juli 2002 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De belanghebbende heeft vervolgens op 19 augustus 2002 het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 36, - voldaan.
Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Voor dit geding kan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken, worden uitgegaan van de volgende feiten:
2.1 De belanghebbende, geboren in 1934, was in 1997 notaris te Z. In zijn vermogensaangifte verminderde hij enerzijds het ondernemingsvermogen volgens de jaarstukken (¦ 437.699,-) met een Lening o/g D, Duitsland van ¦ 600.000,- (de lening D), terwijl hij het anderzijds verhoogde met een daaruit gevormd depotbedrag van ¦ 250.000,-.
De in de jaarrekening van het notariaat berekende winst (¦ 141.133,-) verminderde de belanghebbende in zijn aangifte met ¦ 90.000,- aan rente en afsluitprovisie inzake de lening D.
2.2 De lening D, waarvan in kopie een schuldbekentenis met de dagtekening 5 januari 1997 tot de gedingstukken behoort en die in december 1998 zou zijn afgelost (zie bijlage 9 bij het verweerschrift), kreeg de volgende bestemmingen:
- schadeclaim E ¦ 30.000, -
- F ¦ 25.000, -
- Privé-besteding en reserve belasting ¦ 205.000, -
- betaalde rente en provisie D ¦ 90.000, -
- gedeponeerd ¦ 250.000, -
¦ 600.000, -
2.3 De inspecteur, van mening dat de lening D (afgesloten bij de heer D te L) voor ten hoogste ¦ 55.000, - zakelijke doeleinden kon hebben gediend, heeft de zakelijke rente-aftrek beperkt tot 55/600 x ¦ 90.000, - = ¦ 8.250, -.
Voorts heeft de inspecteur de ¦ 1.080, - aan rente, die de belanghebbende reeds uit anderen hoofde als persoonlijke verplichting in aftrek had gebracht, met inachtneming van artikel 45, vierde lid, van de Wet verhoogd met ¦ 8.920, -.
Belanghebbendes rente-aftrek is dus met ¦ 72.830, - gecorrigeerd.
2.4 Belanghebbendes vermogensaangifte geeft per 1 januari 1998 het volgende beeld:
Ondernemingsvermogen volgens de jaarstukken ¦ 437.699, -
Lening o/g D Duitsland ¦ 600.000, -waarvan in depot ¦ 250.000, -
Meer dubieuze debiteuren ¦ 22.083, -
Meerwaarde gebouwen ¦ 438.866, -
¦ 1.126.565, -
Ondernemingsvrijstelling ¦ 410.568,- ¦ 1.032.651, -
¦ 93.914, -
Privé-bezittingen ¦ 1.865.000, -
Privé-schulden ¦ 1.100.012,- ¦ 764.988,-
Vermogen: ¦ 858.902,-
3. Het geschil en de standpunten van belanghebbende
3.1 De belanghebbende wenst aftrek van het volle bedrag van ¦ 90.000, - als zakelijke rente voor een schuld van zijn onderneming. De inspecteur heeft zijn standpunt in de loop van de procedure gewijzigd. Thans is primair in geschil het antwoord op de vraag of de lening D bestaat, welke vraag belanghebbende bevestigend en de inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2 Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of - zoals onder 2.3 uiteengezet - niet meer dan ¦ 17.170, - voor aftrek in aanmerking komt. Belanghebbende is van mening dat de gehele lening ad ƒ 600.000, - aangemerkt dient te worden als bedrijfsschuld en staat een aftrek van ƒ 90.000, - als zakelijke rente voor. De inspecteur wil ter zake van de lening D niet meer dan ƒ 17.170 - in aftrek toestaan, waarvan ƒ 8.250, - als zakelijke rente en ƒ 8.920, - als persoonlijke verplichting.
3.3 Meer subsidiair houdt partijen het antwoord op de vraag verdeeld of de onderwerpelijke rente later dan in 1997 is betaald zodat aftrek in het onderhavige jaar niet mogelijk is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke zijn opgenomen in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De inspecteur heeft gesteld en gestaafd dat D te L bij het verstrekken van de lening aan de belanghebbende optrad als gevolmachtigde van G te M.
Hij heeft daarmee echter tegenover de bestrijding door de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat uit de door hem met betrekking tot de lening D geschetste gang van zaken volgt dat die lening niet heeft bestaan, althans dat in 1997 geen rente is betaald.
Het hof zal het er in dit geding dan ook voor houden dat de belanghebbende in 1997 van of via D ¦ 600.000, - heeft geleend en daarover - gelet op de desbetreffende kwitantie van 29 december 1997 - in dat jaar aan rente ¦ 90.000, - heeft voldaan.
Aan het horen van belanghebbendes voormalige gemachtigde mr. A als getuige bestaat daarom geen behoefte.
4.2 Wil de lening D van januari 1997 tot december 1998 als een zakelijke schuld kunnen worden aangemerkt dan zal aannemelijk moeten zijn, dat belanghebbendes bedrijfsvoering deze lening verlangde.
Van ruim 1/3 gedeelte van de lening kan echter zonder meer worden vastgesteld dat zij privé-doeleinden diende; ¦ 205.000, - is immers aangewend en gereserveerd voor privé-besteding en reserve belasting, waarbij het - naar niet is ontkend - ging om inkomstenbelasting, dus om een privé-schuld.
4.3 Van de belanghebbende mag dan ook worden verlangd, dat hij tegenover de gemotiveerde bestrijding door de inspecteur aannemelijk maakt dat de overige ¦ 395.000, - wel voor zakelijke doeleinden was geleend.
Tot een bedrag van ¦ 55.000, - is dit niet in geschil; de op 29 december 1997 betaalde ¦ 90.000, - werd, naar het hof aanneemt, evenals de overige ¦ 250.000, - in depot gehouden en verdient dezelfde kwalificatie als de laatstgenoemde geldsom.
Te beantwoorden blijft dus de vraag of het in depot gehouden bedrag van ¦ 250.000, - als een bedrijfsschuld kan gelden.
4.4 Naar mededeling van de belanghebbende is het bedrag van ¦ 250.000,- in een kluis gedeponeerd, hetgeen verklaart waarom het geen opbrengst heeft opgeleverd.
Van enige besteding van dit bedrag is niet gebleken, zodat het hof aanneemt dat het in december 1998 vanuit de kluis, aangevuld uit een lening bij de Rabobank, aan D is terugbetaald.
4.5 In de door het accountantskantoor H opgestelde jaarrekening 1997 van belanghebbendes notariaat - gebaseerd op de aan Uw administratie ontleende gegevens en overige van U ontvangen of schriftelijke mededelingen - komen de lening D, het depot van ¦ 250.000,- en de betaalde rente en provisie niet voor.
Over de financiële positie van het kantoor wordt in de jaarstukken opgemerkt:
Uit vorenstaande overzichten blijkt, dat ultimo 1997, evenals ultimo 1996, aan de bewaringseis en de liquiditeitseis wordt voldaan.
In vorenstaande opstellingen is geen rekening gehouden met prive middelen, welke door u als prive vermogen zijn aangemerkt.
4.6 Omdat niet is gesteld dat de jaarstukken misleidende informatie bevatten neemt het hof aan dat in de aanvulling op het beroepschrift met de opmerking
N.B.: de hiervoor genoemde verplichtingen van ca. ¦ 1.655.000, - waren niet opgenomen in het aangegeven belastbaar vermogen per 1 januari 1997, omdat die vorderingen werden betwist. (Het aangegeven vermogen gaf dus eigenlijk een te rooskleurig beeld, maar de heer X kon het zich toen niet permitteren om voor die dreigende verplichtingen een voorziening in zijn aan te geven vermogen op te nemen)
dan ook gedoeld wordt op belanghebbendes privé-vermogenssituatie.
Dat rijmt met de omstandigheid dat het merendeel van de (betwiste) vorderingen privé-belastingschulden betrof dan wel voor verhaal verzekerd was door conservatoir beslag op privé-bezittingen.
4.7 Dat de belanghebbende voor krediet niet meer bij een bank behoefde aan te kloppen, zoals hij stelt, kan niet het notariaat betreffen want op 16 juni 1997 werd een zakelijke lening van (per 1 januari 1997) ¦ 255.000, - bij de Friesland Bank verhoogd tot ¦ 600.000, -, waarbij het depot van ¦ 250.000, - onaangeroerd bleef.
In de conclusie van repliek en in de pleitnota van 12 februari 2002 van belanghebbendes gemachtigde wordt daarover opgemerkt dat uit de verhoogde lening ook een oude lening bij de Rabobank van ¦ 300.000, - werd afgelost; in belanghebbendes pleitnota van 12 februari 2002 valt echter te lezen dat die aflossing eerst op 27 februari 1998 heeft plaatsgevonden.
Of het hier ging om een door de Rabobank verstrekte zakelijke lening valt uit de jaarstukken trouwens niet op te maken, en ook de belanghebbende wist dat ter zitting van 18 juni 2002 niet te zeggen.
Wel is het hof duidelijk dat de financiële positie van het kantoor geen bijzondere kunstgrepen vereiste.
4.8 Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de lening D niet is aangegaan voor de financiering van het notariaat of daarvoor op enig andere wijze nodig was.
Dat de inspecteur 15 % rente over de feitelijk voor betalingen aan E en F ingebrachte ¦ 55.000, - als zakelijk in aftrek heeft toegelaten dwingt niet tot een andere conclusie.
De belanghebbende overschreed de grenzen der redelijkheid door de in privé aangegane lening van ¦ 600.000, - extracomptabel toch volledig in zijn ondernemingsvermogen op te nemen.
4.9 Gelet op artikel 45, vierde lid, van de Wet heeft de inspecteur, door ter zake van de voormelde lening ¦ 17.170, - rente in aftrek toe te laten, het belastbare inkomen niet te hoog vastgesteld.
5. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 23 september 2002 door mr. Fransen, voorzitter en raadsheer, mr. Drion, raadsheer en mr. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 4 oktober 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.