4. Dienaangaande blijkt uit de door [appellant] bij conclusie van eis in eerste aanleg overgelegde producties het volgende:
- in een brief van 2 juni 1997 van de "Mascotte" (de vereniging van Rolls-Royce en Bentley eigenaren) aan mr. P.H.A. de Boer (de toenmalige raadsman van [appellant]) maakt de Mascotte melding van de mogelijkheid voor leden van de vereniging om een zeer voordelinge autoverzekering af te sluiten mits de beveiliging is geregeld door middel van een TNO/SCM goedgekeurd alarmsysteem klasse 2 of hoger, of door middel van een door of namens het bestuur van de Mascotte aangebracht beveiligingssysteem geaccepteerd als zijnde een aan klasse 2 of hoger gelijkwaardige beveiliging. Aan het eind van de brief staat het volgende:
"Uw cliënt heeft de in zijn wagen ingebouwde installatie voor zover mij bekend nooit ter keuring aangeboden aan onze vereniging. Het is dan ook niet mogelijk dat het desbetreffende alarmsysteem door onze vereniging is goedgekeurd of geaccepteerd. In voorkomend geval zou aan uw cliënt een beveiligingsverklaring van "De Mascotte" zijn verstrekt." (conclusie van eis, productie V);
- in een brief van 15 mei 1997 van [assurantiekantoor] (verder aan te duiden als [assurantiekantoor]) wijst [assurantiekantoor] de schadeclaim van [appellant] terzake van de diefstal van de auto af - onder meer - omdat het in de auto van [appellant] aangebrachte systeem, zijnde conform beveiligingsklasse 1, niet voldoet aan de gestelde eisen (conclusie van eis, productie VI);
- in een reactie op laatstgenoemde brief schrijft mr. De Boer voornoemd op 11 juni 1997 aan [assurantiekantoor] onder meer het volgende:
"Bij brief van 15 mei j.l. hebt u aangegeven de schade ontstaan door diefstal van de auto van cliënt, welke schade bij u verzekerd is, niet te willen uitkeren.
Cliënt is het daarmee volstrekt oneens. Aangaande het alarmsysteem is destijds door cliënt contact geweest met een van uw medewerkers die op de daartoe strekkende vraag heeft geantwoord dat het aangebrachte alarmsysteem in orde was. Het spreekt voor zich dat cliënt daarop af mag gaan en dat u dus thans niet aan hem kunt tegenwerpen dat het alarmsysteem niet aan de vereisten zou voldoen."
- bij brief van 12 juni 1997 laat [assurantiekantoor] aan [appellant] weten de brief van mr De Boer te hebben ontvangen , alsmede dat de verdere behandeling is overgenomen door Woudsend;
- Woudsend bevestigt "de zaak van [assurantiekantoor] te hebben overgenomen", bij brief van 23 juni 1997 aan mr. De Boer;
- bij brief van 27 juni 1997 schrijft Woudsend onder meer het volgende:
"In aansluiting op onze brief van 23 juni 1997 delen wij U mede dat wij de zaak inmiddels hebben bestudeerd.
Uit het rapport van de expert staat vast, dat er een alarmsysteem conform beveiligingsklasse 1 was aangebracht, terwijl de verzekeringsovereenkomst voor diefstalschade een systeem van klasse 2 vereist. Uw cliënt kan nu wel stellen, dat één van de medewerkers van [assurantiekantoor] heeft gezegd, dat het aangebrachte systeem aan de vereisten voldeed maar dat zou uw cliënt aan moeten tonen. Niet voor niets is in de polis een systeem klasse 2 voorgeschreven. Het ligt derhalve niet voor de hand, ergo het is zelfs onwaarschijnlijk, dat de genoemde toezegging is gedaan. Nogmaals, het is aan uw cliënt om dit te bewijzen."
- In een brief van 13 februari 1998 van mr De Boer aan [assurantiekantoor] wijst mr De Boer er andermaal op dat [appellant] uitgebreid met een medewerker van [assurantiekantoor] over de beveiliging van zijn auto heeft gesproken. Op de vraag van [appellant] of de auto voldoende beveiligd was zou deze medewerker bevestigend hebben geantwoord.
- In reactie op bedoelde brief van 13 februari 1998 laat [assurantiekantoor] bij brief van 17 februari 1998 aan mr De Boer weten dat de behandeling van de zaak is overgenomen door Woudsend Verzekeringen.
- In een brief van 12 september 1998 schrijft Stad Rotterdam Verzekeringen aan mr De Boer onder meer dat "onze vestiging te Woudsend bovengenoemde zaak (lees: [appellant]/[assurantiekantoor]) ter advies bij mij heeft neergelegd."
- In een brief van 13 november 1998 schrijft mr Vleesenbeek - die op dat moment kennelijk als raadsman voor [appellant] optrad - aan Stad Rotterdam Verzekeringen inzake "[appellant]/[assurantiekantoor]" onder meer het volgende:
"Alarmsysteem:
Het alarmsysteem werd in orde bevonden door de directeur van [assurantiekantoor]. Client zond het certificaat van het alarmsysteem in en kreeg vervolgens nimmer te horen dat het niet in orde was.
- In een reactie op deze brief schrijft Stad Rotterdam Verzekeringen bij brief van 10 december 1998 onder meer het volgende aan mr Vleesenbeek:
"Uw bewering dat het beveiligingssysteem accoord zou zijn bevonden door [assurantiekantoor] kan ik niet plaatsen. Immers, na toezending van het certificaat is er geen reactie gekomen, althans dat stelt U zelf ".