ECLI:NL:GHLEE:2002:AE7522

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAHV 02-00391
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een dwangbevel wegens niet rechtsgeldige uitvaardiging en onherroepelijkheid van de beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank te Zutphen, waarin het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel ongegrond werd verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, die betrekking had op een administratieve sanctie opgelegd door de officier van justitie. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet tijdig zekerheid had gesteld voor het verschuldigde bedrag, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het verzet.

Het gerechtshof heeft echter vastgesteld dat de betrokkene niet in staat was om zijn juiste adres in de gemeentelijke basisadministratie op te nemen, waardoor hij de beschikking niet heeft ontvangen. De gemeente had geen subnummers voor de bungalows op het recreatieterrein opgenomen, wat de postbezorging bemoeilijkte. Het hof oordeelt dat de betrokkene niet kan worden verweten dat hij de beschikking niet heeft ontvangen, en dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de beschikking onherroepelijk was geworden.

Het hof vernietigt daarom de beschikking van de kantonrechter en verklaart het verzet van de betrokkene gegrond. De betrokkene krijgt het door hem gestelde bedrag van € 230,23 terug, evenals het griffierecht dat hij had betaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte adresregistratie en de rechten van de betrokkene in het kader van administratieve sancties.

Uitspraak

WAHV 02/00391
28 augustus 2002
CJIB 35669053
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank te Zutphen
van 4 maart 2002
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 9 mei 2001 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge art. 26a, tweede lid, WAHV is degene die hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking als de onderhavige slechts ontvankelijk in dat beroep na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten.
3.2. Bij brief van 23 maart 2002 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid te stellen door storting van het verschuldigde bedrag op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Blijkens door de advocaat-generaal bij het CJIB ingewonnen informatie heeft het CJIB op 11 april 2002 de door de betrokkene betaalde zekerheidstelling ontvangen.
3.3. Bovenvermelde brief bevat geen gegevens ten aanzien van de dag van verzending ervan, terwijl deze ook niet anderszins uit het dossier valt af te lezen, zodat het hof niet kan nagaan of de zekerheidstelling tijdig is geschied. Een en ander brengt mee, nu overigens aan de vereisten voor ontvankelijkheid is voldaan, dat de betrokkene in zijn verzet dient te worden ontvangen.
3.4. Een dwangbevel als bedoeld in art. 26 WAHV kan eerst rechtsgeldig worden uitgevaardigd nadat de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd tot verhaal waarvan het dwangbevel moet dienen, onherroepelijk is geworden. In een geval als het onderhavige, waarin de betrokkene het verweer voert de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd niet te hebben ontvangen, is voor de beantwoording van de vraag of de beschikking onherroepelijk is, beslissend of op grond van een in het kader van de procedure van art. 26 WAHV verricht onderzoek, zo nodig aan de hand van door de officier van justitie te verstrekken gegevens, wordt vastgesteld dat het verweer van de betrokkene als onjuist moet worden verworpen, omdat blijkt dat deze de beschikking wel heeft ontvangen, dan wel deze niet heeft ontvangen ten gevolge van een hem toe te rekenen omstandigheid. In beginsel is het aan de officier van justitie om aannemelijk te maken dat aan één van de voorwaarden is voldaan, maar van een betrokkene mag worden verwacht dat hij niet volstaat met de enkele ontkenning dat hij de beschikking heeft ontvangen, doch voor zover in zijn vermogen ligt, nadere gegevens verschaft ter staving van dat verweer.
3.5. Art. 4, tweede lid, WAHV bepaalt, voor zover hier van belang, dat bekendmaking van de beschikking geschiedt door toezending van de beschikking aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.
3.6. Blijkens het commentaar van het CJIB is de beschikking op 16 augustus 2000 gezonden naar het in het kentekenregister opgenomen adres en als onbestelbaar retour gekomen. Daarop zijn de adresgegevens van de betrokkene geverifieerd bij de gemeentelijke basisadministratie. Deze bleken overeen te komen met de bij het CJIB bekende gegevens. Daarop is op 9 september 2000 de initiële beschikking nogmaals naar hetzelfde adres gezonden en wederom als onbestelbaar retour ontvangen. Ook de aanmaningen wegens niet tijdige betaling van de sanctie zijn naar hetzelfde adres gestuurd en als onbestelbaar retour gezonden. De gemeente heeft in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) vanaf 2 juni 1998 als adres van de betrokkene opgenomen [adres], zonder subnummering.
3.7. De betrokkene heeft bij zijn verzetschrift stukken overgelegd waaruit het volgende valt op te maken. Bij besluit van 15 oktober 1998 heeft de gemeente [gemeente] de betrokkene een gedoogverklaring verleend om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn recreatieverblijf voor permanente bewoning voort te zetten. Dit recreatiewoonverblijf is bungalow [nr.] op het recreatiepark [naam]. Het in de GBA opgenomen adres is het adres van de organisatie die het park exploiteert. Uit correspondentie van de vereniging van eigenaren van [naam] d.d. 27 juni 2000 blijkt, dat de exploitant vanaf 1 juli 2000 de distributie van de post op het recreatieterrein niet meer wenste te verzorgen. In verband daarmee zijn door de vereniging van eigenaren postbussen geplaatst waarin per bungalownummer de post kon worden bezorgd. De gemeente [gemeente] heeft echter in de GBA voor het betreffende recreatieterrein geen subnummers ( d.w.z. de nummers van de bungalows) willen opnemen. Dit is blijkens een brief d.d. 5 februari 2002 van de gemeente [gemeente] aan de betrokkene vastgelegd in het B&W besluit van 19 januari 1999 en in een B&W besluit van 5 december 2000. Naar aanleiding van een bezwaarschriftenprocedure is op 28 augustus 2001 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] besloten alsnog subhuisnummers toe te kennen, waartoe een aanvraag kon worden ingediend. Deze aanvragen waren op 4 februari 2002 nog in behandeling. Blijkens het B&W adviesformulier d.d. 5 december 2000 is door personen die verblijven op het [recreatieterrein] steeds vaker aangedrongen op "verbijzondering van hun verblijfadres in verband met rechtstreekse postbezorging en vindbaarheid". Desondanks heeft de gemeente bij afweging van belangen toentertijd ervoor gekozen de praktische problemen op het gebied van de vindbaarheid en postbezorging voor verantwoordelijkheid van de bewoners te laten.
3.8. De laatste volzin in het tweede lid van art. 4 WAHV is bij wetswijziging van 1997 (wet van 15 mei 1997, Stb 212) opgenomen ten einde veilig te stellen dat de (initiële) beschikking in beginsel altijd formele rechtskracht kan verkrijgen. De Nota naar aanleiding van het Verslag (Kamerstukken II, 1995-1996, 23689 nr.5) houdt hieromtrent in: "Daarvan kan slechts sprake zijn indien zowel het kentekenregister als de basisadministratie persoonsgegevens zijn geraadpleegd om het juiste adres te achterhalen. Als een kentekenhouder nalaat om zijn juiste adres in een van de genoemde registers op te nemen en hij de beschikking daarom niet kan ontvangen, achten wij het volstrekt redelijk om uit te gaan van de fictie dat de beschikking wel aan de kentekenhouder bekend is gemaakt."
3.9. Gelet op het beleid van de gemeente ten aanzien van de registratie van de adresgegevens van het recreatieterrein [naam] was de betrokkene, die op grond van eerdergenoemde gedoogbeschikking zijn woonadres op dit terrein had, niet in staat zijn juiste adres in de GBA op te doen nemen. Dat hij de van de zijde van het CJIB verzonden poststukken niet heeft ontvangen is derhalve een omstandigheid die hem niet kan worden toegerekend.
3.10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel, dat het bepaalde in de laatste zin van art. 4, tweede lid, WAHV in dit geval niet van toepassing is. Derhalve heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de inleidende beschikking onherroepelijk is geworden.
3.11. Uit het hierboven overwogene volgt dat het dwangbevel in dit geval niet rechtsgeldig is uitgevaardigd. De bestreden beschikking dient daarom te worden vernietigd. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter;
verklaart het bij de kantonrechter gedane verzet gegrond;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene als zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 230,23, aan betrokkene wordt gerestitueerd, alsmede dat het door deze op de voet van art. 26 en 26a WAHV betaalde griffierecht door de griffier van de rechtbank aan hem wordt gerestitueerd.
Deze beschikking is gegeven door mrs Dijkstra, Vellinga en Huisman, in tegenwoordigheid van mr Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting, zijnde mr Vellinga buiten staat dit arrest te ondertekenen.