WAHV 02/00489
28 augustus 2002
CJIB 42730908
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank te Utrecht
van 22 april 2002
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,-- (= Euro€ 81,68) opgelegd ter zake van "als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser of snorfietser onnodig geluid veroorzaken", welke gedraging zou zijn verricht op 11 mei 2001 op de Hogebiezen te IJsselstein (feitcode R522).
3.2. Betrokkene stelt, dat hij niet onnodig geluid heeft veroorzaakt, omdat hij claxonneerde voor twee fietsers die het voor hen geldende rode verkeerslicht negeerden op het moment dat hij met zijn auto met aanhangwagen voorbij het voor hem geldende groene verkeerslicht reed. Het mag, aldus de betrokkene, zo zijn dat er volgens de verbalisant geen sprake was van gevaarzetting, maar zijns inziens had de verbalisant geen zicht op de situatie omdat deze zich in een auto bevond die met de achterzijde naar het voor betrokkene geldende verkeerslicht stond.
3.3. De onderhavige gedraging is gebaseerd op art. 57 RVV1990. Deze bepaling luidt:
"Bestuurders van een motorvoertuig, bromfietsers en snorfietsers mogen met hun voertuig geen onnodig geluid veroorzaken."
3.4. De Nota van toelichting op deze bepaling houdt in:
"Deze bepaling vervangt de artikelen 93, onderdeel f, en 98 van het RVV 1966. Bij het verbod onnodig geluid te veroorzaken moet men met name denken aan het telkens geven van gas bij het stilstaan. Het hierdoor veroorzaakte kabaal is niet alleen vervelend voor de medeweggebruikers maar ook voor aanwonenden. ( ...)."
3.5. Artikel 28 RVV1990 luidt:
"Bestuurders mogen slechts geluidssignalen en knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar."
3.6. De Nota van toelichting op deze bepaling houdt in:
"Hiervoor werd reeds aangegeven dat de formulering het gebruik van signalen in andere gevallen dan ter afwending van dreigend gevaar, uitsluit. Daaruit volgt impliciet dat het geven van signalen niet langer mag geschieden dan voor dat doel
noodzakelijk is."
3.7. Artikel 31 RVV1990 luidt:
"Signalen mogen niet worden gegeven in andere gevallen of op andere wijze dan in deze paragraaf is toegestaan."
3.8. Uit de tekst van de art. 28, 31 en 57 RVV1990 en de op eerst- en laatstgenoemde bepalingen door de wetgever gegeven toelichting volgt, dat het geven van geluidssignalen niet wordt beheerst door het bepaalde in art. 57 RVV1990 maar door het bepaalde in art. 28 en 31 RVV1990. Dat brengt mee, dat het onderhavige claxonneren niet de gedraging "als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser of snorfietser onnodig geluid veroorzaken" (feitcode R522) oplevert.
3.9. In beginsel kan de onderhavige gedraging worden gewijzigd in de gedraging "signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan" (feitcode R419). Door een dergelijke wijziging wordt de betrokkene immers niet in zijn rechtens te beschermen belangen geschaad, nu in de onderhavige procedure aan de orde is geweest of het claxonneren is geschied ter afwending van dreigend gevaar en de sanctie op laatstgenoemde gedraging lager is, te weten fl 120,-- (Euro€ 54,45), dan die op eerstgenoemde gedraging.
3.10. Het voorgaande leidt tot de vraag of de betrokkene heeft geclaxonneerd ter afwending van dreigend gevaar. Het standpunt van de betrokkene moet aldus worden verstaan dat dit wel het geval was. Hij voert immers aan dat hij met zijn motorvoertuig door het groene verkeerslicht reed terwijl twee fietsers het voor hen geldende rode verkeerslicht negeerden. Gezien hetgeen de betrokkene ter zitting van de kantonrechter heeft verklaard moet dit zo worden begrepen, dat toen het verkeerslicht voor de betrokkene op groen sprong een fietser het voor deze geldende rode verkeerslicht negeerde en daarna nog een fietser. In het beroepschrift tegen de inleidende beschikking preciseert hij dit in zoverre dat die fietsers vlak voor zijn auto langs reden.
3.11. Bij brief d.d. 19 september 2001, gericht aan het arrondissementsparket te Utrecht, schrijft de verbalisant: "De betrokkene beweert dat hij claxonneerde vanwege de gevaarzetting. Ik kan U hierover vertellen dat dit niet het geval was. Er was geen gevaar of hinder door de fietsers veroorzaakt en de betrokkene claxonneerde meerdere malen."
3.12. In het beroepschrift bestrijdt de betrokkene dat hij meermalen heeft geclaxonneerd. Hij stelt een maal te hebben geclaxonneerd voor fietsers die het voor hen geldende rode verkeerslicht negeerden.
3.13. Gezien de omstandigheid dat de betrokkene kennelijk zo heftig heeft geclaxonneerd dat de verbalisant daarin aanleiding zag de betrokkene achterna te rijden en staande te houden, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de betrokkene meermalen heeft geclaxonneerd.
3.14. Zowel bij de kantonrechter als thans in hoger beroep stelt de betrokkene dat de verbalisant ten tijde van het claxonneren in een auto zat die met de achterzijde naar het voor de betrokkene geldende verkeerslicht stond. Ter zitting van de kantonrechter en in hoger beroep verbindt hij hieraan de conclusie dat de verbalisant niet heeft kunnen waarnemen of er van dreigend gevaar sprake was.
3.15. De officier van justitie en de advocaat-generaal laten in het midden of de verbalisant zich ten tijde van de gedraging bevond in een auto die met de achterzijde naar het voor de betrokkene geldende verkeerslicht stond. Zij laten ook in het midden of het voor de betrokkene geldende verkeerslicht ten tijde van de gedraging groen licht toonde. Bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel kan er dus van worden uitgegaan dat een en ander inderdaad het geval was.
3.16. Het voorgaande roept de vraag op of de waarneming van de verbalisant dat - kort gezegd - van fietsers en dreigend gevaar geen sprake was, niet pas is gedaan nadat de betrokkene voor de eerste maal claxonneerde en pas toen de aandacht van de verbalisant op de betrokkene en de verkeerssituatie waarin deze verkeerde is gevestigd en het dus zeer wel mogelijk is dat het gevaar toen reeds was afgewend. Dit brengt mee, dat er gegronde twijfel bestaat of de betrokkene zich toen reeds aan de gedraging "signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan" (feitcode R419) heeft schuldig gemaakt.
3.17. Die twijfel bestaat niet ten aanzien van het claxonneren dat geschiedde nadat de aandacht van de verbalisant door claxonneren door betrokkene op de betrokkene en de verkeerssituatie waarin deze verkeerde was gevestigd. Dit brengt mee, dat naar de overtuiging van het hof is komen vast te staan dat de betrokkene de gedraging "signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan" (feitcode R419) heeft verricht.
3.18. Het in r.o. 3.13 en 3.17 overwogene brengt mee, dat aannemelijk is dat de betrokkene aanvankelijk op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een geluidssignaal te geven, doch dat hij daar te lang - te weten; nadat het gevaar voorbij was - mee is doorgegaan. Aldus is de gedraging verricht onder omstandigheden, die meebrengen dat een lager bedrag van de sanctie moet worden vastgesteld.
3.19. Van aan de betrokkene te vergoeden kosten blijkt niet.
3.20. Het vorenoverwogene brengt mee, dat dient te worden beslist in voege als na te melden.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie voor zover daarbij de gedraging en het bedrag van de sanctie in stand zijn gelaten;
wijzigt de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 42730908 de administratieve sanctie is opgelegd in dier voege, dat de gedraging luidt
"signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan" (feitcode R419),
en dat de administratieve sanctie wordt bepaald op € Euro 27,23 (fl 60,--);
bepaalt dat van hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld een bedrag van €Euro 54,45 door de advocaat-generaal aan de betrokkene wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vellinga, Dijkstra en Huisman, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.