ECLI:NL:GHLEE:2002:AE6768

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 291/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • F.J.W. Drion
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van X B.V. tegen aanslag vennootschapsbelasting 1994

In deze zaak gaat het om een beroep van X B.V. tegen een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994. De belanghebbende, X B.V., werd voor het jaar 1994 aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 22.061.843,-. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot f 17.713.284,-. De belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 mei 2002, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. Het Hof heeft op 7 juni 2002 mondeling uitspraak gedaan en op verzoek van belanghebbende is deze uitspraak op schrift gesteld. De zaak draait om de vraag of belanghebbende een bedrag van f 2.220.000,- ten laste van haar winst mag brengen in verband met de overname van concernfinanciering. Het Hof concludeert dat uit de feiten en de overeenkomst van 28 april 1994 niet kan worden afgeleid dat belanghebbende een vordering van f 15.880.154,- heeft gekocht voor f 18,1 miljoen. De stelling van belanghebbende dat de koopsom van de concernfinanciering is gefixeerd op f 18,1 miljoen kan het Hof niet volgen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 291/01 9 augustus 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Belanghebbende werd voor het jaar 1994 in de vennootschapsbelasting aangeslagen naar een belastbaar bedrag als bedoeld in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold van f 22.061.843,-.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 17 maart 2001 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 17.713.284,-.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 13 april 2001 is ingekomen. Bij schrijven (met bijlagen) van 11 mei 2001 en 13 juni 2001 is dit beroepschrift aangevuld.
1.4 Het verweerschrift van de inspecteur is op 29 augustus 2001 ter griffie ingekomen.
1.5 Met toestemming van het Hof heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingezonden, welke op 8 oktober 2001 ter griffie is ingekomen en waarvan een afschrift is gezonden aan de inspecteur.
1.6 De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingezonden, welke op 5 november 2001 ter griffie is ingekomen en waarvan een afschrift is gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
1.7 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 24 mei 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren mr. A en mr. B namens belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.8 Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.9 Het Hof heeft in deze zaak op 7 juni 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 21 juni 2002, aan partijen is verzonden.
1.10 Bij schrijven ingekomen op 25 juni 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Op 28 juni 2002 heeft belanghebbende het daarvoor verschuldigde griffierecht voldaan.
1.11 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
2.1 Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende is opgericht op 9 mei 1989 onder de naam C BV (: C), welke naam achtereenvolgens is gewijzigd in D BV en X BV. Belanghebbende zal hieronder worden aangeduid als X.
X heeft als hoofdactiviteit het uitgeven van de dagbladen E en F.
2.3 In de loop van 1993 hebben X en G NV (hierna G) besprekingen gevoerd die als resultaat hebben gehad dat G zich terug zou trekken uit de drie noordelijke provincies door middel van de verkoop aan X van haar (klein)dochters H BV (hierna H) en Uitgeverij I BV (hierna I), in ruil voor een 12,5% belang in X.
2.4 De eerste afspraken zijn vastgelegd in een concept-overeenkomst van 17 november 1993 getiteld "Essentialia van afspraken tussen C en G betreffende de overdracht van H" (hierna de Essentialia) en laten zich als volgt samenvatten:
1. G verbindt zich aan X te verkopen het gehele geplaatste en gestorte aandelenkapitaal in H en I, alsmede de vordering van G op H en I. De overeengekomen prijs bedroeg f 53.889.000,-. De levering zal plaatsvinden via de overdracht van het gehele geplaatste aandelenkapitaal in H en I.
2. X verbindt zich te betalen door:
a. Levering van een pakket aandelen in X, na emissie vertegenwoordigende 12,5% van het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal in X.
b. Een bedrag in contanten van f 18,1 miljoen, vermeerderd met een bedrag van f 10,3 miljoen. Een en ander gebaseerd op de berekende geconsolideerde waarde van X inclusief H ter grootte van
f 205,5 miljoen, en een aandelenparticipatie groot 12,5 % in X (inclusief H).
Het streven is er op gericht de definitieve transactie (eventueel met terugwerkende kracht) te realiseren per 1 januari 1994. De afspraken zijn gebaseerd op de balansgegevens per 1 januari 1993.
2.5 Op 28 april 1994 is de definitieve overeenkomst opgemaakt en ondertekend.
De Essentialia maken deel uit van de overeenkomst, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk is afgeweken. De overeengekomen koopsom is onveranderd f 53.889.000,-.
Artikel 1.1 van de definitieve overeenkomst luidt:
G verkoopt bij deze het gehele geplaatste aandelenkapitaal in en al haar vorderingen op H en J aan X en X koopt bij deze evenbedoelde aandelenkapitalen en vorderingen van G.
De tussen partijen overeengekomen koopsom bedraagt
f 53.889.000,- (zegge: drieënvijftig miljoen achthonderdnegenentachtig-duizend gulden).
Artikel 2.1 luidt:
Ter voldoening van de koopsom voor de vorderingen en ter gedeeltelijke voldoening voor de koopsom van de aandelen H en J zal X op de datum van levering telefonisch op rekeningnummer 43.70.93.204 ten name van G een bedrag ad f 28.200.000,- (zegge: achtentwintig miljoen tweehonderdduizend gulden) overmaken. Over evenbedoeld bedrag zal X aan G een rente vergoeden ad 5,35%, te rekenen vanaf 1 januari 1994 tot de datum van levering.
Artikel 2.2, eerste alinea luidt:
X zal vóór 1 juli 1994 door middel van een notariële akte 48.629 aandelen C in X van f 100,- nominaal uitgeven aan G, na emissie overeenkomend met een belang van 12,5% in het geplaatste aandelenkapitaal van X. Dit belang vertegenwoordigt per 1 januari 1994 een waarde van f 25.689.000,-.
Artikel 2.4 luidt:
De aan G uit te geven aandelen X zijn dividendgerechtigd met ingang van het boekjaar 1994.
Artikel 3 luidt:
Het is X bekend dat op de datum van overdracht H en I een eigen vermogen hebben dat op dat moment in totaliteit
f 627.000,- (zegge: zeshonderdzevenentwintig duizend gulden) negatief is. Deze waarde wordt geacht gelijk te zijn aan de fiscale boekwaarde.
Ingeval de Inspecteur hieromtrent een andere opvatting blijkt te zijn toegedaan, zal X de vennootschapsbelasting (thans 35%) over het eventueel meerdere voldoen. G zal aan X 35% over het eventueel mindere deel van de fiscale waardering voldoen.
Artikel 11 luidt:
De meer gedetailleerde condities zijn opgenomen in het document "Essentialia van afspraken tussen C en G betreffende de overdracht van H" dat als bijlage 1 aan deze overeenkomst is gehecht en daarvan onverbrekelijk deel uitmaakt, althans voor zover van evenbedoeld document te dezen niet uitdrukkelijk is afgeweken.
2.6 Het is aan X steeds bekend geweest dat de over te nemen concernfinanciering een mix was van langlopende en kortlopende leningen en dus een dynamisch verloop had, in die zin dat het saldobedrag van f 18,1 miljoen (de stand per 1 januari 1993) kon veranderen door aflossingen en verrekeningen tussen 1 januari 1993 en 1 januari 1994.
Op de gecombineerde balans van H/I per 1 januari 1994 staat de schuld vermeld voor f 15.880.154,-. De stand van de concernfinanciering is dus in de loop van 1993 met f 2,2 miljoen gedaald van f 18,1 miljoen naar afgerond f 15,9 miljoen. Enige tijd voorafgaand aan de ondertekening van de definitieve overeenkomst constateerde X deze daling. Dit werd aan de orde gesteld bij G, maar deze was van mening dat dit geen reden was om de koopsom van f 53.889.000,- naar beneden bij te stellen. X heeft zich hier vervolgens bij neergelegd.
2.7 Omdat X en haar aandeelhouders zich niettemin tekortgedaan voelden, heeft X bij wijze van represaille kort voor de overeengekomen emissie aan G een groot bedrag aan dividend over 1993 uitgekeerd. G kreeg hierdoor aandelen die minder waard waren dan waarop was gerekend. G werd pas dividendgerechtigd vanaf 1 januari 1994.
2.8 De concerncontroller van G, ir. K, heeft verklaard in zijn brief van 29 januari 1997 aan de belastingdienst
- dat er geen enkele reden is om te stellen dat G een vordering van f 15,9 miljoen voor f 18,1 miljoen zou hebben verkocht;
- dat G de aandelen in en haar vorderingen op H en I voor f 53.889.000,- aan X verkoopt;
- dat omdat de vorderingen op 1 januari 1994 per saldo
f 15.880.154,- bedroegen, de prijs voor de aandelen dus
f 38.008.846 is ( de heer K schrijft 1993, maar bedoeld is 1994).
2.9 In haar aangifte vennootschapsbelasting 1994 heeft G het laatstgenoemde bedrag als opbrengst voor de aandelen H en I verwerkt. Er is dus geen winst op concernfinanciering aangegeven.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende een bedrag van f 2.220.000,- ten laste van haar winst mag brengen in verband met de overname van concernfinanciering.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Uit de vaststaande feiten, de overeenkomst van 28 april 1994 en de Essentialia kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat belanghebbende op 28 april 1994 een vordering van f 15.880.154,- zou hebben gekocht voor f 18,1 miljoen.
4.2 Belanghebbende stelt dat in de Essentialia de koopsom van de concernfinanciering is gefixeerd op een bedrag van f 18,1 miljoen. Het Hof kan dit hierin echter niet lezen. Ook in de overeenkomst van 28 april 1994 staat hiervan niets vermeld. Van afboeking van de vordering ten laste van de winst kan derhalve geen sprake zijn.
4.3 Op grond van het voorgaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Derhalve is het beroep ongegrond.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 9 augustus 2002 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, mr. F.J.W. Drion en mr. J. Huiskes, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president, zijnde voornoemde griffier buiten staat te ondertekenen.
Op 21 augustus 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.