2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 In 1994 is door A te L (geen familie van belanghebbende, nader te noemen: A) onder de naam B B.V. i.o. een eenmanszaak gestart die zich bezighield met onderaanneming van bouwactiviteiten in Duitsland (nader aan te duiden als: het aannemersbedrijf). Daarnaast exploiteerde A nog enkele andere ondernemingen.
2.2 Zowel belanghebbende als zijn zoon, C (nader: de zoon) traden in loondienst van het aannemersbedrijf.
2.3 Nadat in 1994 het aannemersbedrijf een beperkt verlies had geleden liepen in 1995 de verliezen sterk op. In september 1995 is de ondermening gestaakt. In het handelsregister is eerst op 12 mei 1998 geregistreerd dat de onderneming is opgeheven met ingang van 31 december 1995.
2.4 In september/oktober 1997 is door de belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij A.
2.5 Bij het boekenonderzoek werd geconstateerd dat in 1995, in afwijking van hetgeen voor het aannemersbedrijf gebruikelijk was, materialen in Nederland waren aangekocht. In de administratie van het aannemersbedrijf waren de hierop betrekking hebbende facturen geboekt met als omschrijving: "werkplaats". Onderzoek bij de leverancier van de materialen leverde op dat oorspronkelijk werd gefactureerd met als omschrijving: "D", welke facturen, naar de leverancier op vragen van de inspecteur verklaarde, op verzoek van belanghebbende zijn gewijzigd. Ook bij een betonleverancier is op dezelfde wijze na een telefonisch verzoek daartoe een oorspronkelijke factuur gewijzigd.
2.6 Op het adres a-straat 25/27 te Z is een dubbele woning gebouwd voor de families E en F. De dochter van belanghebbende is gehuwd met de heer F.
2.7 In de kasadministratie van het aannemersbedrijf is geen betaling aangetroffen die op vorenbedoelde leveranties betrekking heeft.
2.8 Bij het boekenonderzoek heeft A verklaard dat belanghebbende over de geleverde materialen heeft beschikt ten behoeve van zichzelf, zijn dochter of de zoon. A heeft na het boekenonderzoek aangifte gedaan van verduistering door belanghebbende en een civiele procedure ter verkrijging van schadevergoeding gevoerd tegen belanghebbende. Belanghebbende is niet vervolgd ter zake van verduistering. In de civiele procedure zijn de vorderingen van A afgewezen.
2.9 De dochter van belanghebbende heeft schriftelijk verklaard dat zij, volgens afspraak met A, bouwmaterialen voor haar woning tegen inkoopsprijs betrok van het aannemersbedrijf. Zij betaalde, volgens haar verklaring, deze bouwmaterialen eveneens overeenkomstig afspraak met A ten huize van belanghebbende contant aan A. Tevens verklaart zij dat zij na 1995 nimmer meer een rekening van het aannemersbedrijf heeft gekregen.
2.10 Bij het vaststellen van de onderhavige navorderingsaanslag heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende als werknemer voor zichzelf heeft beschikt over goederen die door het aannemersbedrijf zijn betaald met het oogmerk geldelijk voordeel te behalen, zodat sprake is van inkomsten die belast zijn op grond van artikel 22, lid 1, letter b, van de Wet. De inspecteur verhoogt derhalve bij de onderhavige navorderingsaanslag het eerder vastgestelde belastbare inkomen van belanghebbende met f 95.800,-- tot
f 133.046,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.