ECLI:NL:GHLEE:2002:AE6634

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolnummer 0200002
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Knijp
  • B. Bax-Stegenga
  • A. de Bock
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteurs- en merkenrechten door verkoop van namaakproducten op markten

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 7 augustus 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder was aangespannen door een aantal appellanten tegen verschillende geïntimeerden, waaronder bekende merken en rechtspersonen. De appellanten, die in eerste aanleg als gedaagden waren aangemerkt, werden beschuldigd van het aanbieden van namaakproducten op markten in Nederland, wat inbreuk zou maken op de auteurs- en merkenrechten van de geïntimeerden. Het hof heeft vastgesteld dat de president van de rechtbank te Groningen in zijn eerdere vonnis op 29 november 2001 terecht had geoordeeld dat de appellanten in 2000 en 2001 meerdere malen inbreuk hebben gemaakt op de exclusieve rechten van de geïntimeerden door namaakproducten te verkopen.

De appellanten voerden aan dat zij niet verantwoordelijk waren voor de verkoop van een specifiek t-shirt dat door de Stichting Namaakbestrijding was aangetroffen. Het hof oordeelde echter dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun stelling te onderbouwen dat het t-shirt niet voor verkoop bestemd was. Bovendien werd vastgesteld dat de appellanten ook op andere data namaakproducten hadden aangeboden, wat door getuigenverklaringen werd ondersteund.

Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden tot het verbieden van verdere inbreuken op hun rechten toegewezen, maar heeft de vordering tot betaling van boetes en schadevergoeding afgewezen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de exacte aantallen en soorten in beslag genomen producten, waardoor het niet mogelijk was om de vorderingen tot schadevergoeding te onderbouwen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerden, maar de kosten in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Arrest d.d. 7 augustus 2002
Rolnummer 0200002
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma [appellant 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
1. de rechtspersoon naar vreemd recht Gianni Versace S.P.A.,
gevestigd te Milaan, Italië
2. de rechtspersoon naar vreemd recht Levi Strauss & Co,
gevestigd te San Fransisco, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht Nike International Ltd.,
gevestigd te Beaverton, Oregon, Verenigde Staten van Amerika,
4. de besloten vennootschap Adidas International B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht Adidas-Salomon A.G.,
gevestigd te Herzogenaurach, Duitsland,
6. de naamloze vennootschap AFC Ajax N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
7. de rechtspersoon naar vreemd recht The Polo/Lauren Company L.P.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
8. de rechtspersoon naar vreemd recht GTFM Inc.,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
9. de rechtspersoon naar vreemd recht Reebok International Ltd.,
gevestigd te Moore Lane, Lancaster, Groot-Brittannië,
10. de rechtspersoon naar vreemd recht Tommy Hilfiger Licensing Inc.,
gevestigd te Wilmington, Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
11. de rechtspersoon naar vreemd recht Comedy Partners,
gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika,
12. de rechtspersoon naar vreemd recht Union Des Associations Européennes De Football (UEFA),
gevestigd te Nyon , Zwitserland,
13. de rechtspersoon naar vreemd recht Nintendo Co., Ltd.,
gevestigd te Kyoto, Japan,
14. de rechtspersoon naar vreemd recht Calvin Klein Trademark Trust,
gevestigd te Wilmington, Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
15. de rechtspersoon naar vreemd recht The Coca-Cola Company,
gevestigd te Atlanta, Georgia, Verenigde Staten van Amerika,
16. de rechtspersoon naar vreemd recht L'Alpina Maglierie Sportive S.P.A.,
gevestigd te Milaan, Italië,
17. de rechtspersoon naar vreemd recht G-Star International Ltd.,
gevestigd te (1062 XK) Amsterdam aan de Overschiestraat 182,
18. de rechtspersoon naar vreemd recht Umbro International J.V.,
gevestigd te Greenville, South Caroline, Verenigde Staten van Amerika,
19. de rechtspersoon naar vreemd recht Helly-Hanssen A/S,
gevestigd te Moss, Noorwegen,
20. de rechtspersoon naar vreemd recht The H.D. Lee Company, Inc.,
gevestigd te Wilmington, Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
21. de rechtspersoon naar vreemd recht Spice Girls Ltd.,
gevestigd te Londen, Groot-Brittannië,
22. de rechtspersoon naar vreemd recht DC Comics,
gevestigd te New York, New York, Verenigde Staten van Amerika,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 29 november 2001 door de president van de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 december 2001 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd kort geding vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 2 januari 2002.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"Dat het het Gerechtshof te Leeuwarden moge behagen het vonnis van de President van de rechtbank te Groningen d.d. 29 november 2001 te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerden in hun vordering niet ontvankelijk te verklaren althans hen deze te ontzeggen en geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure bij dit Hof en bij de rechtbank."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"het is op bovengenoemde gronden dat geïntimeerden de eer heeft te concluderen dat het Hof, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, het vonnis van de President van de Rechtbank te Groningen d.d. 29 november 2001 tussen partijen gewezen zal bevestigen, met veroordeling van appellanten in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in tweede aanleg."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Nu [appellanten] geen grieven hebben aangevoerd tegen de door de president in r.o. 1 vastgestelde feiten, zal ook het hof van die feiten uitgaan.
Grief 1
2. Grief I richt zich tegen het voorlopig oordeel van de president, dat voldoende aannemelijk is [appellanten] in 2000 en 2001 wederom meerdere malen inbreuk hebben gemaakt op de exclusieve auteurs- en merkenrechten van geïntimeerden.
Het hof overweegt hierover het volgende.
3. [appellanten] hebben in de eerste plaats betwist dat zij zouden hebben erkend "dat zij op 8 september 2001 op de jaarmarkt van Oude Pekela namaakproducten te koop hebben aangeboden". Volgens [appellanten] hebben zij bij die gelegenheid slechts afstand gedaan van één Spiderman t-shirt, dat zich achter de kraam in een plastic tas bevond, en niet voor de verkoop was bestemd.
3.1. Het hof acht het bezwaar van [appellanten] inzoverre terecht, dat uit de stukken slechts blijkt dat door een controleur van de Stichting Namaakbestrijding op 8 september 2001 op de jaarmarkt te Oude Pekela één t-shirt is aangetroffen bij de kraam van [appellanten], dat volgens hen niet voorzien was van de noodzakelijke kenmerken ( prod. 24C CvE), terwijl voorts blijkt dat [appellant 2] alleen voor dit t-shirt op diezelfde dag een afstandsverklaring heeft getekend, die hem is voorgehouden door de controleur van de Stichting (prod. 28 CvE).
3.2. Het hof gaat echter voorbij aan de stelling van [appellanten] dat het bedoelde
t-shirt niet voor de verkoop bestemd was, maar die dag cadeau gekregen was van een vriend van [appellant 2]. Deze stelling is door [appellanten] op generlei wijze aannemelijk gemaakt, terwijl de stelling het hof bovendien ongeloofwaardig voorkomt. [appellanten] hebben dit verweer in eerste aanleg in het geheel niet gevoerd, maar hebben toen slechts gesteld dat zij niet wisten dat het om een vervalsing ging. Voorts had het voor de hand gelegen, indien de stelling van [appellanten] juist zou zijn, dat zij hiervan melding hadden gemaakt op de afstandsverklaring, waar ook andere opmerkingen zijn geplaatst ("Indien geen namaak shirt retour!").
3.3. In dit verband is door [appellanten] voorts aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat het bedoelde t-shirt, een namaakproduct was; de in het geding gebrachte e-mail correspondentie betreft een Superman t-shirt, terwijl blijkens de afstandsverklaring het om een Spiderman t-shirt ging.
De laatste stelling van [appellanten] zal het hof passeren, nu nergens uit blijkt dat bij hen onduidelijkheid is geweest over de vraag om welk t-shirt het ging, te weten een Superman t-shirt. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk de stelling van geïntimeerden, dat de vermelding op de afstandsverklaring van
" Spiderman t-shirt", een kennelijke vergissing was.
Voorts is het hof van oordeel dat geïntimeerden hun stelling dat het bedoelde Superman t-shirt een namaakproduct was, in het kader van dit kort geding in voldoende mate aannemelijk hebben gemaakt met de genoemde e-mail correspondentie (prod.31 CvE). [appellanten] hebben hiertegenover volstaan, met de opmerking dat "nooit met zekerheid (is) vast komen te staan of het hetzelfde t-shirt betreft en zeker niet of er van een vervalsing sprake is", aan welke stelling het hof, voorbijgaat, nu deze verder niet met stukken is onderbouwd of anderszins aannemelijk is gemaakt.
3.4. Het hof houdt het er derhalve op dat in voldoende mate is komen vast te staan dat bij de kraam van [appellanten] op 8 september 2001 op de jaarmarkt te Oude Pekela, één namaakproduct, te weten een Superman t-shirt, is aangetroffen.
4. [appellanten] zijn het verder niet eens met de overweging van de president, dat aannemelijk is dat zij ook op de markt te Groningen op 8 juli 2000 en 21 april 2001 namaakproducten hebben aangeboden, en dat [appellant 2] de afstandsverklaringen en de onthoudingsverklaringen heeft ondertekend met de naam van zijn echtgenote, [appellant 3], danwel een gewijzigde vorm daarvan heeft gebruikt.
4.1. Het hof stelt vast dat de afstandsverklaring d.d. 8 juli 2000 is ondertekend door [naam en adres ondertekenaar 1]. De afstandsverklaring d.d. 21 april 2001 is ondertekend door [naam en adres ondertekenaar 2]. Voorts blijken [appellant 2] en zijn echtgenote [appellant 3] te zijn ingeschreven en feitelijk woonachtig te zijn op het adres [adres appellanten 2 en 3].
4.2. [appellanten] hebben ontkend dat de afstandsverklaringen d.d. 8 juli 2000 en d.d. 21 april 2001 door [appellant 2] zijn ondertekend. Tegenover deze ontkenning hebben geïntimeerden aangevoerd dat een medewerker van de Stichting Namaakbestrijding, de heer [medewerker Stichting], heeft verklaard dat hij zowel op 8 juli 2000 als op 21 april 2001 " de persoon [appellant 2] op de markt heeft aangetroffen en dat [appellant 2] zich op beide genoemde data heeft uitgegeven voor respectievelijk de heer [valse naam 1] en [valse naam 2]" ( p. 4 MvA; prod 24A CvE). Voorts hebben geïntimeerden gewezen op een verklaring van de heer [hoofd markt- en milieutoezicht], hoofd markt- en milieutoezicht van de gemeente Groningen, waaruit blijkt dat [appellant 2] sedert 1991 op de markt te Groningen staat, op dezelfde plaats waar de heer [medewerker Stichting] hem heeft aangetroffen (prod.26 CvE). Gelet op enerzijds deze verklaringen en anderzijds de ongeloofwaardigheid - bij gebreke aan enige nadere feitelijke onderbouwing - van de ontkenning van [appellanten], is het hof van oordeel dat voorshands de echtheid van de ondertekening door [appellant 2] van de genoemde afstandsverklaringen zij het met een valse naam, voldoende aannemelijk is geworden.
4.3. De conclusie van het hof op dit punt is dan ook dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat [appellanten] ook op de markt te Groningen op 8 juli 2000 en 21 april 2001 namaakproducten te koop hebben aangeboden.
5. Tenslotte hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen de overweging van de president, dat uit de stukken blijkt dat op 12 oktober 2001 de regiopolitie Groningen bij hen een partij namaakgoederen in beslag heeft genomen.
5.1. Het hof is van oordeel dat uit de door geïntimeerden in het geding gebrachte stukken in voldoende mate is af te leiden dat de regiopolitie te Groningen op 12 oktober 2001 bij [appellanten] een partij namaakgoederen in beslag heeft genomen. In de aangifte van de medewerker [aangever] van de Stichting Namaakbestrijding - welke overigens niet is ondertekend en niet van een datum is voorzien - is immers de naam van [appellant 3] te vinden (prod. 32 CvE) in haar hoedanigheid van echtgenote van [appellant 2].
6. Uit het voorgaande vloeit voort grief I faalt. Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellanten] in 2000 en 2001 (wederom) meerdere malen inbreuk hebben gemaakt op de exclusieve auteurs- en merkenrechten van geïntimeerden door namaakproducten op diverse markten te koop aan te bieden.
7. Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden hiermee voldoende recht en belang bij toewijzing van het door hen gevorderde bevel aan [appellanten] om in de toekomst elke inbreuk op de merk - en/of auteursrechten van geïntimeerden achterwege te laten, als gevorderd sub I van het petitum van de inleidende dagvaarding.
Het hof merkt hierbij nog op dat [appellanten] met betrekking tot de genoemde afstandsverklaring hebben volstaan met de stelling dat deze niet door [appellant 2] zijn ondertekend; zij hebben de juistheid van hetgeen daarin is neergelegd met betrekking tot de in beslag genomen namaakproducten, op zich zelf niet betwist.
Het hof houdt het er derhalve voor dat de bedoelde gegevens over de in beslag genomen namaakproducten juist zijn, zodat er voldoende grond is voor toewijzing van het bevel jegens elk van de 22 geïntimeerden.
8. Het hof acht echter onvoldoende grondslag aanwezig om de - door de president gedeeltelijk toegewezen - vordering van geïntimeerden tot het betalen van (een voorschot op) mogelijk door [appellanten] verbeurde boetes en/of door hen verschuldigde schadevergoeding, toe te wijzen.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De boetes waarop geïntimeerden aanspraak maken, vinden hun grondslag in de eerder genoemde onthoudingsverklaringen, waarvan het hof voorshands voldoende aannemelijk acht - zoals hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de afstandsverklaringen - dat deze door [appellant 2] zijn ondertekend.
Naar het oordeel van het hof is echter niet duidelijk geworden op grond waarvan elk der 22 geïntimeerden aanspraak zou kunnen maken op mogelijk verbeurde boetes, nu immers niet geïntimeerden maar de Stichting Namaakbestrijding bij de bedoelde onthoudingsverklaringen de wederpartij is van [appellanten]. Hierbij komt dat, nu de bij de Stichting aangesloten partijen niet met naam en toenaam zijn genoemd in de onthoudingsverklaringen, het in die verklaringen opgenomen verbod - zo dit al rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen en het overeengekomene al zou voldoen aan de eis van bepaalbaarheid van ex art. 6:227 BW -, zó algemeen en ruim is geformuleerd, dat dit in elk geval te onbepaald is om bij overtreding van dat verbod, daar vergaande consequenties als de verbeurte van een direct opeisbare boete aan te verbinden.
Tenslotte merkt het hof nog op dat geïntimeerden verzuimd hebben gegevens in het geding te brengen over de in beslag genomen producten, op grond waarvan het hof de precieze aantallen en soort van elk product zou kunnen verifiëren. Derhalve is ook niet precies vast te stellen welke van geïntimeerden, op welk boetebedrag (danwel schadebedrag) eventueel aanspraak zou kunnen maken.
Gelet op al het vooroverwogene, is het hof van oordeel dat er onvoldoende grond is om in dit kort geding enig geldbedrag toe te wijzen als voorschot op hetzij schadevergoeding hetzij verbeurde boetes. Daarenboven hebben geïntimeerden geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit het spoedeisend belang van die onderhavige vordering zou kunnen blijken. Waar de president terzake
ƒ 10.000,- heeft toegewezen, zal het hof het vonnis op dit punt vernietigen.
9. Nu, zoals hiervoor is overwogen, geïntimeerden verzuimd hebben gegevens in het geding te brengen over de precieze aantallen en soort van de in beslag genomen namaakproducten, is het hof van oordeel dat er ook onvoldoende grond is om het sub II van de inleidende dagvaarding gevorderde bevel toe te wijzen. Bij gebreke van de bedoelde gegevens is immers ook aard en omvang van de gepleegde inbreuk op de merk- en/of auteursrechten niet vast te stellen, zodat er onvoldoende feitelijke basis is voor toewijzing van het gevorderde bevel.
Ook in dit opzicht zal het vonnis van de president worden vernietigd.
Grief II slaagt derhalve.
10. Nu de overige vorderingen van geïntimeerden reeds zijn afgewezen door de president, waartegen geïntimeerden geen incidenteel appel hebben ingesteld, komt het hof niet meer toe aan een bespreking van die vorderingen.
Slotsom
11. Grief I faalt en grief II slaagt. Het vonnis van de president zal gedeeltelijk worden vernietigd en beslist zal worden als hierna te bepalen.
Gelet op deze uitkomst ziet het hof aanleiding de kostenveroordeling in eerste aanleg ten laste van [appellanten] in stand te laten.
Nu beide partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in appèl worden gecompenseerd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de president van de rechtbank Groningen van 29 november 2001;
en opnieuw rechtdoende:
beveelt [appellanten] met onmiddellijke ingang elke (directe of indirecte) inbreuk op de ten processe bedoelde merk- en/of auteursrechten van geïntimeerden sub 1 tot en met 20 in binnen- en buitenland te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden;
verbiedt [appellanten] met onmiddellijke ingang producten waarop de ten processe bedoelde merken van geïntimeerden sub 1 tot en met 10, 12, tot en met 22 of daarmee overeenstemmende tekens zijn aangebracht, alsmede van enig ander product waarmee inbreuk wordt gemaakt op de ten processe door geïntimeerden sub 1 tot en met 22 ingeroepen merk- en/of auteursrechten te (doen) importeren, vervaardigen, verhandelen, distribueren, verspreiden, in voorraad te (doen) houden, of aan te (doen) bieden, dan wel daarbij op enigerlei wijze betrokken te zijn;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en begroot deze tot op heden aan de zijde van geïntimeerden op Euro 257,53 (ƒ 567,53) aan verschotten en op Euro 703, 36 (ƒ 1.550,-) aan salaris procureur;
compenseert de kosten in het hoger beroep aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
stelt op de voet van artikel 260 Rv de termijn waarbinnen geïntimeerden een bodemprocedure zullen moeten aanhangig maken, vast op één jaar, te rekenen vanaf de datum van het vonnis in eerste aanleg;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid vande heer Visser als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 7 augustus 2002.