ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4021
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Mollema
- J. Meijeringh
- A. Verschuur
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van een kort geding vonnis inzake niet-ontvankelijkheid van de appellant
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep ingesteld door de appellant tegen een kort geding vonnis van de rechtbank Groningen, uitgesproken op 26 juli 2001. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. A.H. Lanting, had hoger beroep ingesteld tegen de Centrale Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), vertegenwoordigd door procureur mr. J.V. van Ophem. Het hof oordeelde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij in eerste aanleg niet was verschenen en het vonnis bij verstek was gewezen. Volgens het oude procesrecht, dat van toepassing was tot 1 januari 2002, staat voor een gedaagde tegen wie in eerste aanleg verstek is verleend geen principaal hoger beroep open. De appellant had in plaats van hoger beroep verzet moeten aantekenen tegen het vonnis van de rechtbank.
Het hof concludeerde dat de wet geen regeling biedt voor de situatie waarin de appellant zich bevond, en dat het hof niet de mogelijkheid had om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Groningen. De beslissing van het hof was dat de appellant niet ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen het kort geding vonnis van de president van de rechtbank Groningen. Tevens werd de appellant veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die aan de zijde van COA werden begroot op Euro 215,55 voor verschotten en Euro 771,14 voor het salaris van de procureur.
De uitspraak werd gedaan door de eerste kamer voor burgerlijke zaken van het Gerechtshof Leeuwarden op 12 juni 2002, waarbij mr. Mollema als vice-president de uitspraak deed in tegenwoordigheid van griffier Bilstra.