ECLI:NL:GHLEE:2002:AE3342

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 822/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
  • mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compromis tussen belastingplichtige en inspecteur inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 24 mei 2002 uitspraak gedaan over een geschil tussen de besloten vennootschap X BV en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft twee naheffingsaanslagen die aan belanghebbende zijn opgelegd: één in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 en één in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996. Beide aanslagen zijn verhoogd met een boete van 25%.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, maar de inspecteur heeft deze handhaafd bij uitspraken van 9 en 13 oktober 2000. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 februari 2002 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur verschenen. De gemachtigde heeft pleitnota's overgelegd en de inspecteur heeft zijn standpunt toegelicht.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er een compromis tot stand is gekomen tussen belanghebbende en de inspecteur. Dit compromis is gedefinieerd als een vaststellingsovereenkomst, waarbij partijen een overeenkomst hebben gesloten om een geschil te beëindigen. Het hof oordeelt dat belanghebbende gebonden is aan dit compromis, ongeacht zijn gevoelens van onrechtvaardigheid. De hoogte van de naheffingsaanslagen wordt niet verder beoordeeld, en het hof laat deze in stand. De opgelegde boete van 25% wordt als passend en geboden beschouwd.

De beslissing van het hof is dat het beroep van belanghebbende ongegrond wordt verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is op 29 mei 2002 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 822/00 24 mei 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap X BV te Z tegen de uitspraken van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting over de tijdvakken van respectievelijk 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 en van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werden twee naheffingsaanslagen opgelegd, één in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 en één in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996. Deze aanslagen zijn verhoogd met een boete van 25 percent.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraken van 9 oktober 2000 en 13 oktober 2000 de naheffingsaanslagen en de boeten van 25 percent gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 16 november 2000 is ingekomen. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 12 februari 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende - de heer A -en de directeur van belanghebbende -de heer B-, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur, bijgestaan door een medewerker van zijn eenheid.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Tevens heeft de heer B een pleitnota, met daarin een berekening, overgelegd. De inspecteur heeft daarop een pleitnota voorgelezen en overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar tegen overlegging van enige schriftelijke stukken bij de pleitnota van de heer B.
Van alle vermelde (en hierna nog te vermelden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Het hof heeft in deze zaak op 26 februari 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 12 maart 2002, aan partijen is verzonden. Bij schrijven ingekomen op 10 april 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De griffier heeft belanghebbende gewezen op het verschuldigde griffierecht ad € 142, - en belanghebbende heeft vervolgens op 15 april 2002 dat griffierecht voldaan.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende drijft een onderneming in personenvervoer. Onder meer verzorgt zij meerdaagse reizen met bussen naar buitenlandse bestemmingen. Tevens vervoert zij scholieren en doet zij in zogenaamde "concertreizen", reizen met het doel om een concert te bezoeken. Laatstgenoemde ritten zijn eendaagse reizen. In de bussen zijn warme dranken - koffie en thee - en gekoelde dranken tegen betaling verkrijgbaar.
2.2 Op basis van de resultaten van een boekenonderzoek in 1998 is de inspecteur van mening dat de door belanghebbende verantwoorde opbrengsten uit de verkoop van de dranken in de bussen sterk afwijken van de theoretisch te behalen omzet. Na een brievenwisseling tussen de gemachtigde en de inspecteur doet laatstgenoemde bij brief van 24 september 1998 een compromisvoorstel. De inhoud hiervan is als volgt:
"1. Voor zowel het jaar 1995 als 1996 wordt het door mij meegenomen bedrag aan verlies inzake diefstal etc. met
ƒ 5.000 verhoogd. Dit betekent dat over 1995 een bedrag van
ƒ 20.000 (incl. OB) en over 1996 een bedrag van ƒ 5.000 (incl. OB) op de baromzet zal worden gecorrigeerd.
2. Aangenomen zal worden dat bovenstaande bedragen ten goede zijn gekomen aan het personeel. Loonbelasting zal worden nageheven tegen het percentage van de eerste schijf (over 1995 37,65 % en over 1996 37,50%) in plaats van heffing tegen het anoniementarief.
De hoogte van de boete kan niet in een compromisvoorstel worden opgenomen. Gezien aard en omvang van de geconstateerde verschillen wordt de boete met betrekking tot dit punt gesteld op 50%."
2.3 Na diverse gesprekken tussen de gemachtigde en de inspecteur geeft de gemachtigde bij brief van 10 december 1998 aan de inspecteur aan dat de heer B ermee akkoord gaat de zaak "in de compromissfeer af te wikkelen". Met betrekking tot het compromisvoorstel heeft de gemachtigde nog enkele opmerkingen. Op basis hiervan vraagt hij de inspecteur de hoogte van de correcties nader te bekijken en de hoogte van de boete aan een heroverweging te onderwerpen. De inspecteur geeft hieraan gevolg en stelt de boete vast op 25 percent. Zijn compromisvoorstel wijzigt hij niet. Een afschrift van het rapport, waarin het compromisvoorstel is verwerkt, stuurt hij naar de gemachtigde op 5 januari 1999.
2.4 De naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996 en de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1996 worden respectievelijk op 1 februari 1999 en op 26 januari 1999 opgelegd. Deze aanslagen zijn overeenkomstig het compromisvoorstel. Tegen deze aanslagen dient de gemachtigde bij brief van 4 februari 1999 een pro forma bezwaarschrift in. In de brief van 10 maart 1999 geeft de gemachtigde aan dat hij van mening was dat de heer B akkoord ging met het compromisvoorstel. Doordat de heer B zich door de gang van zaken buitengewoon onrechtvaardig behandeld voelt, opent de gemachtigde de zaak opnieuw en brengt hij een nadere berekening van belanghebbende in het geding, waarvoor de gemachtigde zijn excuses aanbiedt. Later in de bezwaarfase geeft de gemachtigde op 10 november 1999 schriftelijk het volgende aan: "De heer B is van oordeel dat wij hem het ter zake met u overeengekomen compromis met onjuiste argumenten hebben afgedwongen."
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of tussen belanghebbende en de inspecteur een compromis tot stand is gekomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Indien het hof deze vraag ontkennend beantwoordt, is de hoogte van de onderwerpelijke naheffingsaanslagen in geschil. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslagen tot op een te hoge bedragen zijn vastgesteld. De inspecteur deelt deze mening niet. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 In zijn arrest van 25 november 1992, nr. 28 717, BNB 1993/63 heeft de Hoge Raad het fiscale compromis gedefinieerd als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Van een compromis is slechts sprake indien een inspecteur en een belastingplichtige een overeenkomst hebben gesloten waarbij zij ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, een vaststelling aanvaarden, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
4.2 Niet in geschil is dat de gemachtigde bevoegd was om belanghebbende te vertegenwoordigen. Derhalve mocht de inspecteur ervan uitgaan dat de gemachtigde de door belanghebbende aangewezen persoon was om mee in onderhandeling te treden teneinde een compromis te bereiken en aldus het geschil ter zake van de opbrengsten uit de drankenverkoop te beëindigen. Uit hetgeen in de brief van 10 november 1999 is vermeld -"De heer B is van oordeel dat wij hem het ter zake met u overeengekomen compromis met onjuiste argumenten hebben afgedwongen."- leidt het hof af dat de gemachtigde van mening is dat hij een compromis met de inspecteur heeft gesloten. Ter zitting bevestigt hij dit. Gelet op de instemming met het compromis door de inspecteur is er in rechte een compromis tot stand is gekomen.
4.3 Het hof is van oordeel dat belanghebbende rechtens is gebonden aan het tussen de inspecteur en zijn gemachtigde overeengekomen compromis, ongeacht of hij zich (nadien) onrechtvaardig behandeld voelt. Dit geldt te meer nu niet gesteld of gebleken is dat de inspecteur bij de totstandkoming van het compromis gehandeld zou hebben in strijd met één of meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat er sprake is van een door de inspecteur afgedwongen compromis is het hof niet aannemelijk geworden.
4.4 Aan de beoordeling van de hoogte van de in geschil zijnde naheffingsaanslagen komt het hof niet toe. Het hof laat deze aanslagen in stand. Voorts acht het hof de opgelegde boeten van uiteindelijk 25%, gelet op het onder 2.2 vermelde, passend en geboden.
4.5 Het beroep treft geen doel. Het gelijk is aan de zijde van de inspecteur.
4.6 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 24 mei 2002 door mr. Drion, voorzitter en raadsheer, mrs. Huiskes en Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 29 mei 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.