ECLI:NL:GHLEE:2002:AE2372

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
24-000935-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Bergh
  • M.J. van der Meer
  • H. Stamhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen inzake drugshandel en deelname aan criminele organisatie

Op 8 mei 2002 heeft het Gerechtshof Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen, waarbij de verdachte was veroordeeld voor drugshandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte was beschuldigd van het vervoeren en afleveren van grote hoeveelheden cocaïne, speed, xtc-pillen en hashish, en had deze feiten gepleegd als lid van een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden. De verdachte had gedurende een reeks van jaren grote hoeveelheden verdovende middelen vervoerd en afgeleverd, en had hiervoor aanzienlijke geldbedragen ontvangen. Het hof nam in overweging dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij volledige medewerking had verleend aan het justitieel onderzoek. Desondanks oordeelde het hof dat een gevangenisstraf van vier jaar passend was, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een gevangenisstraf op, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het hof, met de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000935-01
Arrest d.d. 8 mei 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 1 november 2001 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen Groningen,
Helperlinie 2 9722 AZ Groningen
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. P.P.A. van der Meer, advocaat te Stadskanaal.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie en de verdachte zijn respectievelijk op 7 november 2001 en op 13 november 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 25 april 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de door de eerste rechter toegelaten wijzigingen zijn aangebracht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring.
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat hij:
onder 1:
in de periode van 1 januari 1996 tot en met 27 april 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen
- telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA en enig ander derivaat van amfetamine;
- telkens opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA,
zijnde cocaïne en MDMA en/of N-ethyl MDA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
onder 2:
in de periode van 1 januari 1996 tot en met 27 april 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en meermalen
- telkens opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
onder 3:
in de periode van 1 januari 1996 tot en met 27 april 2001 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk,
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (MDMA en/of N-ethyl MDA en amfetamine)
en
- het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (cocaïne en/of MDMA en/of N-ethyl MDA)
en
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, in de zin van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, van een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en
- het opzettelijk verkopen en afleveren en vervoeren van een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
onder 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
onder 3
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
In zijn algemeenheid dient aan een verdachte, die zich schuldig maakt aan bewezenverklaarde feiten als de onderhavige, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, uit een oogpunt van normhandhaving en tot effening van de schade die verdachte door de bewezenverklaarde feiten aan de rechtsorde heeft toegebracht overeenkomstig de straf die het hof voor de feiten in de onderhavige omstandigheden van het geval pleegt op te leggen een vrijheidsstraf te worden opgelegd, en wel van zeer lange duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren cocaïne, speed- en xtc-pillen, alsmede aan de uitvoer van speed- en xtc-pillen. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van en het meermalen afleveren en vervoeren van hashish. Deze feiten betreffen steeds transporten van grote hoeveelheden verdovende middelen die hebben plaatsgevonden gedurende een reeks van jaren. Verdachte heeft voor zijn werkzaamheden telkens grote geldbedragen als beloning ontvangen. Welbewust heeft verdachte deze werkzaamheden verricht om zijn geldschulden te kunnen inlossen en dus gehandeld om er zelf financieel beter van te worden. Voorts heeft verdachte deze feiten begaan als lid van een criminele organisatie die zich de handel in verdovende middelen ten doel stelde. Binnen die organisatie fungeerde verdachte als vervoerder en heeft hij door op die wijze aan de organisatie deel te nemen het plegen van misdrijven in stand gehouden.
Gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel van het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 12 maart 2002 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld en in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke gevallen van uitvoer van en vervoer en afleveren van grote hoeveelheden verdovende middelen, is het hof eenparig van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van vier jaar moet worden opgelegd. Het hof acht op grond van het vorenoverwogene een lagere straf, ook bij een verdachte die volledige medewerking aan het justitieel onderzoek heeft geboden, niet passend.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 63a(oud) en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1, onder 2 en onder 3 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Van den Bergh, voorzitter, Van der Meer en Stamhuis, in tegenwoordigheid van Braam als griffier, zijnde mrs. Van den Bergh en Stamhuis voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.