ECLI:NL:GHLEE:2002:AE1866

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 130/02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. Aardema
  • mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in belastingzaak betreffende WOZ-waarde onroerende zaak

In deze zaak heeft verzoekster, mevrouw X, bezwaar gemaakt tegen een waardebeschikking van de directeur van de sector middelen van de gemeente Skarsterlân, die op 5 maart 2001 was genomen met betrekking tot de onroerende zaak aan de a-straat 20 te Z. Na de uitspraak op bezwaar door de directeur op 9 november 2001, heeft verzoekster beroep ingesteld bij het Gerechtshof Leeuwarden. In het kader van deze beroepsprocedure heeft de heer A van B consultants verzoekster gevraagd om vragen van de taxateur te beantwoorden. Verzoekster heeft vervolgens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, waarin zij het hof verzocht om de directeur te verbieden om in de beroepsfase een nader onderzoek in te stellen naar de WOZ-waarde van de onroerende zaak.

De mondelinge behandeling vond plaats op 28 maart 2002, waarbij verzoekster en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals de directeur vertegenwoordigd door de heer C. Tijdens deze zitting heeft verzoekster haar pleitnota overgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat het bevoegd is om over het verzoek te oordelen, aangezien verzoekster haar woonplaats binnen het rechtsgebied van het hof heeft.

Het hof heeft het verzoek van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet verplicht is om in de beroepsfase een taxateur van de directeur toegang te verlenen tot de onroerende zaak. Het hof oordeelde dat het verzoek om een verbod niets toevoegt, omdat een beroepsprocedure niet kan leiden tot een hogere waarde die nadelig zou zijn voor verzoekster. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek van mevrouw X afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 130/02 19 april 2002
Uitspraak van de President van het Gerechtshof te Leeuwarden op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van mevrouw X te Z (hierna: verzoekster) tegen de beslissing van de directeur van de sector middelen van de gemeente Skarsterlân (: de directeur) in het kader van het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van de directeur op het bezwaar van belanghebbende tegen de ten aanzien van haar genomen hierna te vermelden beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
Ten aanzien van verzoekster heeft de directeur op 5 maart 2001 een waardebeschikking ter zake van de onroerende zaak aan de a-straat 20 te Z voor de Wet waardering onroerende zaken (: Woz) genomen. Verzoeker heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar heeft de directeur op 9 november 2001 uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster beroep ingesteld bij het hof. In het kader van de beroepsprocedure heeft de heer A van B consultants verzoekster bij schrijven van 8 januari 2002 verzocht enige vragen van de taxateur van B consultants te beantwoorden. Daarop is van de zijde van verzoekster een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij het hof ingekomen. Mevrouw X heeft op de voet van het bepaalde van artikel 8:81 van de Awb het hof verzocht met betrekking tot de vorenvermelde uitspraak op bezwaar een voorlopige voorziening te treffen, hierin bestaande dat het de directeur verboden wordt in de beroepsfase een nader onderzoek in te stellen naar de in de Woz-beschikking opgenomen waarde van de onroerende zaak, dan wel een hogere waarde vast te stellen, dan wel dat het hof de (on)afhankelijkheid van B consultants ten opzichte van de directeur beoordeelt.
Ter zake van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft de griffier van verzoekster een griffierecht geheven ten bedrage van € 29. Nadat de directeur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 28 maart 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren verzoekster, haar echtgenoot en namens de directeur de heer C.
Ter voormelde zitting heeft de verzoekster de door haar ter zitting voorgedragen pleitnota zonder bezwaar daartegen van de directeur overgelegd. Van alle vermelde (en hierna nog te melden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1 Vaststaat, dat verzoekster haar woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van het hof, terwijl het verzoek de uitspraak op het bezwaar van verzoekster tegen een ten aanzien van haar genomen Woz-beschikking betreft, waaromtrent het hof bevoegd is te oordelen, zodat op grond van de artikelen 8:7, tweede lid, en 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de president bevoegd is omtrent het verzoek te beslissen.
2.2 In het verzoek wordt gevraagd om het de directeur te verbieden in de beroepsfase een nader onderzoek in te stellen naar de in de Woz-beschikking opgenomen waarde van de onroerende zaak, dan wel een hogere waarde vast te stellen, dan wel dat het hof de (on)afhankelijkheid van B consultants ten opzichte van de directeur beoordeelt.
2.3 Ter zake van het eerste deel van het verzoek is het hof van oordeel dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, BNB 1988/160 verzoekster niet verplicht is in de beroepsfase een taxateur van de zijde van de directeur toegang te verlenen tot de onroerende zaak. Ook voorts staat het haar vrij wel of niet mee te werken aan een in de beroepsfase namens de directeur te verrichten taxatie. Het door mevrouw X gevraagde verbod voegt hieraan niets toe. Voorts kan een beroepsprocedure niet tot een hogere waarde en daarmee tot nadeliger resultaat voor verzoekster in de beroepsprocedure leiden. Met betrekking tot het laatste onderdeel van het verzoek is het aan het hof om in de hoofdzaak te oordelen welke waarde toegekend dient te worden aan de in de beroepsfase tot stand gekomen taxatierapport van de zijde van de directeur. Verzoekster heeft in deze fase van het geschil vooralsnog geen belang bij haar verzoek omdat de bewijslast ter zake van de in de Woz-beschikking opgenomen waarde berust op de directeur.
2.4 Op het verzoek van mevrouw X kan de President geen voorlopige voorziening treffen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan dan ook niet anders dan afgewezen worden.
3. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. De beslissing
De president wijst het verzoek van mevrouw X af.
Gedaan op 19 april 2002 door prof. mr. Aardema, fungerend-president, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma
en ondertekend door voornoemde president en door voornoemde griffier.
Op 24 april 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.